Dark
Light

Het revolutionaire bewind van ‘dichter-soldaat’ D’Annunzio (1919-1920)

Een hedonistisch paradijs of een fascistisch experiment?
Auteur:
23 minuten leestijd
D'Annunzio (in het midden met wandelstok) met enkele legionairs in Fiume in 1919
D'Annunzio (in het midden met wandelstok) met enkele legionairs in Fiume, 1919

Naast de kortstondige radenrepublieken in Beieren en Hongarije in de eerste helft van 1919, werd in september dat jaar nog een ander revolutionair regime gevestigd dat zijn bestaan langer wist te rekken en in politiek opzicht moeilijker te duiden was. Vast staat dat het bewind van de Italiaanse ‘dichter-soldaat’ Gabriele D’Annunzio in de havenstad Fiume (het huidige Rijeka in Kroatië) van diepgaande invloed was op het Italiaanse fascisme.

De wording van een oorlogsheld

Gabriele D'Annunzio
Gabriele D’Annunzio
Bij het grote publiek genoot de schrijver D’Annunzio (1863-1938) voor de Eerste Wereldoorlog vooral bekendheid als zwierige dandy en onvermoeibare womanizer die in geruchtmakende schandalen was verwikkeld. Blijvender was zijn invloed in eigen land als één van leidende figuren van de intellectuele revolutie aan het eind van de negentiende eeuw, die de voornaamste idealen en denkbeelden van de Verlichting en Franse Revolutie verwierp, zoals het gelijkheidsprincipe, het beginsel van volkssoevereiniteit, het rationalisme, het vooruitgangsgeloof en het vertrouwen in de natuurlijke goedheid van de mens. D’Annunzio was een vurig nationalist en uitgesproken racist. ‘Ik prijs het feit dat ik een Latijn ben en ik beschouw iedere man van niet-Latijns bloed als een barbaar’, verkondigde hij. Ondanks deze rigide stellingname was hij een bewonderaar van de filosoof Friedrich Nietzsche. Onmiskenbaar geïnspireerd door diens gedachtegoed geloofde D’Annunzio dat slechts een minderheid van de mensen over superieure kwaliteiten beschikte die haar voor een hogere bestemming en vrijheid geschikt maakten. In zijn literaire werk speelden geweld en erotiek een prominente rol. Over de stilistische kwaliteiten van D’Annunzio is wel eens opgemerkt dat hij geweld sensueel kon laten lijken.

Op de vlucht voor volhardende schuldeisers verbleef de excentrieke literator tussen 1910 en 1914 in Parijs. Gedurende zijn zelfgekozen ballingschap merkte hij tegen over de extreemrechtse Franse schrijver Maurice Barrès op dat ‘een grote nationale oorlog Frankrijks laatste kans is op verlossing’ van democratische degeneratie en de plebejische inundatie van haar hoge cultuur. D’Annunzio was er in de zomer van 1914 van overtuigd dat een oorlog dezelfde heilzame werking zou hebben op zijn geliefde vaderland. Nadat de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken, pleitte hij voor de Italiaanse deelname aan de zijde van de geallieerden. In zijn geëxalteerde oproepen speelden – naast de wens van territoriale expansie – thema’s als nationale vernieuwing en verlossing een cruciale rol. Tijdens een redevoering in Rome in mei 1915 hitste D’Annunzio het publiek op tot geweldsdaden tegen volksvertegenwoordigers die de Italiaanse neutraliteit wilden handhaven. Hij spoorde zijn toehoorders aan om diegenen die ‘de laarzen aan zweterige Pruisische voeten likken’ aan te vallen. D’Annunzio schuwde zelfs de woorden ‘steniging en brandstichting’ niet. Zijn redevoering culmineerde ten slotte in niets minder dan een aansporing tot moord:

‘Als er bloed vloeit, zal dit bloed even gezegend zijn als dat wat in de loopgraven vergoten wordt.’

Na afloop van D’Annunzio’s opruiende toespraak ontstonden op grote schaal rellen, waarbij honderden mensen werden gearresteerd. Onder zijn gearresteerde medestanders bevond zich ook het voormalig socialistische kopstuk Benito Mussolini, die vanwege zijn pro-oorlogsstandpunt uit de Partito Socialista Italiano was gezet.

Lezende Gabriele D'Annunzio
Lezende Gabriele D’Annunzio – Foto gemaakt door Mario Nunes Vais, voor 1932

Toen Italië zich kort daarna in de oorlog aan de kant van de geallieerden schaarde, onderging D’Annunzio een metamorfose van hedonistische dandy tot nationale oorlogsheld. Ondanks dat de poëet zelf geen vliegtuig kon besturen, werd hij benoemd tot aanvoerder van een squadron bommenwerpers. Zijn voornaamste wapenfeit betrof niet een luchtaanval, maar het gooien van pamfletten boven Wenen in de zomer van 1918. Op deze strooibiljetten, die rood, wit en groen gekleurd waren, stond de volgende tekst:

‘Wij Italianen voeren geen oorlog tegen vrouwen en kinderen. We voeren oorlog tegen uw regering die de vijand van onze nationale vrijheid is.’

De vlucht was niet alleen levensgevaarlijk vanwege vijandelijke toestellen en het Oostenrijkse afweergeschut maar ook vanwege de lange afstand. Hoewel de Italiaanse opmars niet noemenswaardig werd bevorderd door D’Annunzio’s spectaculaire stunt, was deze in propagandistisch opzicht een grandioos succes.

De geallieerde overwinning in 1918 liep voor Italië uit op een desillusie. Beloften over uitbreiding van de Italiaanse invloedssfeer in de Balkan en het Middellandse Zeegebied werden niet nagekomen. In de woorden van D’Annunzio gold de ‘overwinning’ voor veel van zijn landgenoten spoedig als een ‘vittoria mutilata’ (verminkte vrede). Tijdens een van zijn redevoeringen proclameerde de nationalistische volksmenner vastberaden: ‘We vochten voor een groter Italië, we krijgen een groter Italië.’ D’Annunzio liet het niet bij woorden. Kort na de ondertekening van de Vrede van Versailles in de zomer van 1919 nam hij opnieuw de wapens op. Ditmaal om de stad Fiume te veroveren.

D'Annunzio op een postzegel uit Fiume, 1920
D’Annunzio op een postzegel uit Fiume, 1920
Fiume behoorde eeuwenlang tot het Habsburgse Rijk. Na het uiteenvallen van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie werd de strategisch gelegen stad aan de Adriatische Zee een punt van onenigheid tussen Italië en het nieuwe Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen (het toekomstige Joegoslavië). De stad werd overwegend door Italianen bewoond en de omgeving door Kroaten. Op 12 september 1919 bezette een ongeregelde troepenmacht – welbeschouwd deserteurs – van ruim tweeduizend man onder leiding van D’Annunzio de stad. De binnentrekkende soldaten werden met luid gejuich onthaald.

Onder de naam ‘Italiaans Regentschap Carnaro’ vestigde D’Annunzio in Fiume zijn onwettige bestuur. De zelfbenoemde Commandante zag zichzelf niet slechts als een synthese van links en rechts maar evenzeer als een dichter en een man van actie. In hem kwamen Dante en Caesar tezamen. Evenals in Mussolini’s Fasci Italiani di combattimento werkten onder het regime van D’Annunzio voormalige interventionisten van extreemrechts en extreemlinks gebroederlijk samen. Het feit dat zich onder de volgelingen van beide mannen ook arditi bevonden bleef niet zonder gevolgen.

Vrolijk fluitend bommen gooien

De arditi vormden een speciale elité-eenheid van het Italiaanse leger. Deze commando’s leefden apart van de reguliere troepen en genoten privileges als compensatie voor de grote risico’s die zij liepen. De arditi stonden bekend om hun gewaagde acties. Terwijl zij hun liederen zongen, bestormden zij gewapend met dolken en handgranaten vijandelijke stellingen, waarna de gewone troepen volgden. Hun favoriete hymne was het oude studentenlied Giovinezza dat moed, jeugd, passie en minachting voor de dood bezong.

Arditi-brigade in Bologna, 1919
Arditi-brigade in Bologna, 1919

De naam arditi was afgeleid van het Italiaanse werkwoord ‘ardire’ dat durven betekent. Op de zwarte vlaggen van deze soldaten prijkte een doodshoofd met een dolk tussen de tanden en onder hun uniformjas droegen zij een zwart hemd. De arditi koesterden een voorliefde voor geweld en beschouwden zichzelf als de nieuwe elite die het herrijzende vaderland belichaamde. Oorlog zagen zij als een uitgelezen mogelijkheid om uit de onbestemde massa de aristocratische elementen te selecteren, die het nieuwe Italië gestalte moesten geven. De meesten van deze vrijgevochten elite-soldaten waren onverzoenlijke vijanden van de parlementaire democratie, de politieke partijen en de burgerlijke samenleving.

De futuristische kunstenaar en ardito Mario Carli omschreef zichzelf en zijn wapenbroeders als ‘legendarische strijders’ en ‘bloeddorstige moordenaars’ die boven de wet stonden. Hij muntte de term ‘ariditismo’ om de mentaliteit van deze soldaten te beschrijven. Hiervoor riep Carli onder meer het beeld op van…

‘…de vrolijke macht van een twintigjarige jongeling die een bom gooit terwijl hij een lied uit een variétéshow fluit’.

Ferruccio Vecchi
Ferruccio Vecchi
Behalve Carli had ook een aantal andere bekende arditi een artistieke en intellectuele achtergrond. Zij verheerlijkten oorlog als sublimering van kunst in actie. Vol bravoure verklaarde de ardito en toekomstige fascistenleider Ferruccio Vecchi dat het gooien van handgranaten de voorkeur genoot boven het schrijven van een boek. Met een dergelijke daad, zo lichtte hij toe, konden in een oogwenk alle ideeën gerealiseerd worden die in woorden waren vastgelegd.

Het was weinig verrassend dat de naoorlogse terugkeer van de arditi in de burgermaatschappij niet probleemloos verliep. Een tijdgenoot beschreef hoe deze jeugdige ijzervreters in Milaan van kroeg naar kroeg zwierven. Ze zagen er gevaarlijk maar vooral doelloos uit. Historicus Michael Ledeen wijst erop dat het moeilijk is de arditi in te delen op basis van de vertrouwde links-rechts-ordening van de moderne politiek. Slechts één ding was iedereen duidelijk: de arditi behoorden niet tot het gematigde midden. De minister van Oorlog, generaal Enrico Caviglia, adviseerde de Italiaanse regering in februari 1919 nadrukkelijk de arditi niet te ontbinden. Vanwege hun gewelddadige reputatie en brute wijze van optreden konden zij in tijden van revolutionaire onrust de overheid nog van nut zijn. Evenals andere vertegenwoordigers van het establishment was Caviglia ervoor beducht dat de uit dienst ontslagen arditi spoedig als privéleger van een revolutionaire partij zouden optreden. Deze vrees bleek terecht.

Een flink aantal arditi, onder wie Vecchi, schaarde zich onmiddellijk achter Mussolini’s Fasci Italiani di Combattimento toen deze organisatie in maart 1919 werd opgericht. Onder de eerste aanhangers van zijn fascistische beweging (feitelijk nog een los verband van lokale groepen, fasci genaamd) vormden de voormalige elite-soldaten zelfs de meerderheid. De mythes van de arditi over oorlogsvoering en geweld, hun vreeswekkende symbolen, antiburgerlijke levensstijl en onverschrokken optreden vormden belangrijke inspiratiebronnen voor deze nieuwe politieke stroming. De prominente aanwezigheid van de arditi onder Mussolini’s volgelingen droeg daarnaast bij aan de gewelddadigheid van het fascisme. Slechts één maand na haar oprichting gaf de nieuwe beweging haar met bloed bespatte visitekaartje af. Onder aanvoering van Filippo Tommaso Marinetti – grondlegger van kunststroming het futurisme – en ardito Vecchi bestormde een groep fascisten op 15 april 1919 het hoofdkantoor van het socialistische dagblad Avanti, waarvan Mussolini vijf jaar eerder nog hoofdredacteur was geweest. Vier doden en negenendertig gewonden waren het treurigstemmende resultaat.

L’Ardito
L’Ardito
De militaire autoriteiten toonden zich na deze gewelddadige actie bezorgd over het radicale en onvoorspelbare temperament van de arditi. Zij verboden soldaten in mei 1919 om de ‘bolsjewistische krant’ L’Ardito van Vecchi te lezen. In de zomer van dat jaar smeedde een groep anarchisten en arditi gezamenlijk plannen om de macht te grijpen en een wetgevende vergadering uit te roepen. De voorgenomen coup ging uiteindelijk niet door. Onder leiding van D’Annunzio diende zich kort daarna een nieuw avontuur aan: de verovering van Fiume. Toen de bezetting van de havenstad onverwachts langer duurde dan de bedoeling was, bepaalden zijn arditi in aanzienlijke mate het aanzien van zijn bewind.

Katalysator voor een nationale revolutie?

Tot woede van D’Annunzio annexeerde de Italiaanse regering Fiume niet nadat hij de stad had bezet. Voortaan bestonden er voor deze verbitterde nationalist twee varianten van zijn vaderland. Dit waren het ‘nieuwe’ Italië van Fiume waar de wilskracht van onderdrukte volksgenoten zich uitte in een heroïsch optreden en het ‘oude’ Italië van Rome waar de politiek werd gedomineerd door alledaagse banaliteiten en particularistische belangen van geborneerde notabelen. Een aanzienlijk deel van het Italiaanse volk toonde zich wel enthousiast over het drieste avontuur van de beroemde oorlogsheld. Onder D’Annunzio’s supporters bevonden zich nogal wat syndicalisten.

Het syndicalisme was een radicale stroming binnen het socialisme, die ervan uitging dat een revolutionaire algemene werkstaking een einde zou maken aan het kapitalistische stelsel en de liberale democratie als zijn institutionele hoeder. In de nieuwe socialistische samenleving moest de productie en de distributie door vakbonden (‘syndicats’ in het Frans) worden georganiseerd. Deze revolutionaire stroming oefende in Frankrijk, Spanje en Italië enige tijd grote invloed uit op de arbeidersbeweging.

Verscheidene syndicalistische leiders en theoretici in Italië namen in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog afstand van de algemene werkstaking als middel om een revolutionaire omwenteling te bewerkstelligen. De diverse mislukkingen in de praktijk bewezen volgens hen het onvermogen van het proletariaat om als drijvende kracht van de revolutie op te treden. In plaats van over arbeiders of proletariaat spraken deze syndicalistische voormannen steeds vaker van ‘producenten’. Zij verstonden daaronder iedereen die in hun ogen een werkelijke bijdrage leverde aan het productieproces. Het idee van een proletarische revolutie met daarin een hoofdrol voor de arbeidersklasse werd vervangen door het streven naar een nationale revolutie. Klassenstrijd moest plaatsmaken voor samenwerking tussen de verschillende klassen. Het resultaat was een nieuw soort socialisme dat anti-marxistisch én revolutionair was.

Mussolini in 1919
Mussolini in 1919
De ideologische ontwikkeling van het revolutionaire syndicalisme in Italië, waarbij een synthese plaatsvond tussen socialisme en natie, bereikte in 1914 een point of no return. Zijn voormannen verkondigden nu dat de oorlog tot een sociale revolutie en transformatie van de natie kon leiden. De mythe van de revolutionaire oorlog werd zo een instrument voor politieke mobilisatie. Het was echter meer dan een krijgszuchtige oproep om de Italiaanse samenleving uit haar lethargie te bevrijden. Syndicalistische leiders waren er oprecht van overtuigd dat een oorlog tegen het militaristische en reactionaire Duitse keizerrijk noodzakelijk was om de toekomst van de vrijheid en het socialisme veilig te stellen. Op 1 oktober 1914 richtten een aantal van hen de Fascio Rivoluzionario d’Azione Internazionalista op om te ageren voor deelname aan de oorlog en een nationaal socialisme. Vrijwel onmiddellijk sloot Mussolini zich aan en trad hij als leider op.

Talrijke syndicalisten spraken in 1919 hun steun uit voor D’Annunzio’s bezetting van Fiume. Zij beschouwden deze actie als een mogelijke katalysator voor een nationale revolutie waarmee een bolsjewistische machtsgreep in het door onlusten geteisterde Italië kon worden voorkomen. Wellicht bood D’Annunzio’s bewind zelfs een voorbeeld voor hoe de toekomstige samenleving kon worden ingericht. Omgekeerd zouden de denkbeelden van syndicalisten hun stempel drukken op de grondwet van de revolutionaire stadstaat. Voorlopig trok Fiume om hele andere redenen de aandacht van de buitenwereld.

Seks, drugs en roverij

Onder de bezielende leiding van D’Annunzio ontstond in de havenstad een vorm van geritualiseerde massapolitiek die zo kenmerkend voor de twintigste eeuw zou worden. Evenals Mussolini werd hij door zijn aanhangers il Duce (de leider) genoemd. Vanaf een balkon sprak de charismatische volksmenner regelmatig de verzamelde menigte toe. Met zijn oratorische gave wist D’Annunzio zijn toehoorders in vervoering te brengen. Als één persoon antwoordde de opgezweepte massa op de door hem gestelde vragen. De ‘Romeinse groet’ (die D’Annunzio in 1914 had bedacht voor een filmscript), een cultus van martelaren, gewijde vlaggen, kleurrijke nationalistische volksfeesten en nachtelijke parades met fakkels en vuurwerk maakten eveneens deel uit van de politieke cultuur van zijn bewind. Het onbetwistbare middelpunt daarvan was meestal D’Annunzio, die nog meer van zichzelf gefascineerd raakte.

Gabriele D’Annunzio
Gabriele D’Annunzio
Behalve vanwege zijn politieke stijl, stond D’Annunzio’s regime ook om andere redenen in de publieke belangstelling. Door de Italiaanse blokkade van Fiume was het handelsverkeer met de havenstad vrijwel stil komen te liggen. Er ontwikkelde zich in Fiume een ‘alternatieve economie’ die voor een belangrijk deel was gebaseerd op gewapende roof. Hiervoor werd zelfs een speciaal bureau ingesteld. D’Annunzio’s soldaten die zich met piraterij bezighielden werden uscocchi genoemd naar de legendarische Kroatische zeerovers die in de zestiende en zeventiende eeuw tegen het Ottomaanse Rijk vochten. Zijn manschappen waren echter ook op het vasteland actief. Regelmatig overvielen zij goederentreinen die vervolgens naar Fiume werden gereden. In april 1920 stal een groep uscocchi 46 dure raspaarden uit een manege van het Italiaanse leger. Woedend dreigde de regering in Rome met een totale blokkade van Fiume. D’Annunzio zegde daarom toe de kostbare buit terug te geven. In plaats van de geroofde raspaarden droeg hij 46 afgepeigerde en magere knollen over. De symboliek hiervan was niet moeilijk te ontdekken.

Niet alleen door dergelijke bravourestukken, maar evenzeer door de vrije seksuele moraal en het wijdverbreide drugsgebruik sprak D’Annunzio’s vrijstaat tot veler verbeelding. Homoseksualiteit was geaccepteerd en op grote schaal werd er cocaïne gebruikt. Vermoedelijk was deze drug in de havenstad geïntroduceerd door de daar verblijvende piloten. In de Eerste Wereldoorlog namen piloten cocaïne om alert te blijven tijdens hun langdurige vluchten onder extreme klimatologische omstandigheden.

Natuurlijk had het tomeloze drugsgebruik ook negatieve gevolgen. Geïrriteerd schreef D’Annunzio eens dat hij zichzelf afmatte ten behoeve van ‘schorem gevuld met frases en volgepropt met drugs’. De Commandante was aan beide aanklachten niet minder schuldig dan zijn volgelingen. De dikwijls in orakeltaal sprekende D’Annunzio had altijd een voorraad van opiaten binnen handbereik. Hoogstwaarschijnlijk was hij in deze periode al verslaafd aan cocaïne.

Terreur

Mensenmassa in Fiume, ca. 1920
Mensenmassa in Fiume, ca. 1920
Het Fiume van D’Annunzio was niet voor iedereen een hedonistisch paradijs van seks en drugs. Niet alleen de voedsteltekorten maar ook racisme en xenofobie waren schaduwzijden van zijn revolutionaire bewind. Een groot deel van de Italiaanse stadsbewoners schreef de verslechterende levensomstandigheden toe aan de aanwezige ‘buitenlanders’, die tegen D’Annunzio’s bewind gekant zouden zijn. Uit voorzorg hielden Slavische inwoners zich vrijwel onzichtbaar. Dat voorkwam niet dat zij regelmatig het slachtoffer werden van het aangewakkerde Italiaanse nationalisme. Op straat werden Kroatische en Servische burgers gearresteerd om daarna verbannen te worden naar het eiland Suzak. Hun aldus ‘vrijgekomen’ huizen werden beschikbaar gesteld aan de nieuw aangekomen Italianen die zich aansloten bij D’Annunzio’s bewind. Zijn legionairs bezochten regelmatig Suzak waar zij de Kroatische bewoners intimideerden en bij huiszoekingen kostbaarheden in beslag namen.

D’Annunzio gaf zelf herhaaldelijk uiting aan zijn anti-Slavische sentimenten. Serven waren volgens hem barbaren die de borsten van vrouwen afsneden en baby’s vermoordden in hun wieg. Hij bestempelde Kroaten als ‘croataglia’ en Slaven in het algemeen als ‘zwijnenhoeders’. Toen zijn legionairs zich in Fiume schuldig maakten aan het vernielen en het in brand steken van huizen en winkels van Kroaten, dirigeerde D’Annunzio hen terug naar hun barakken. Zijn verzekering dat er streng zou worden opgetreden tegen ‘politiek verdachte personen’ verstonden zijn mannen in de bedoelde anti-Slavische zin.

Een aantal hoge functionarissen van D’Annunzio’s bewind en de plaatselijke nationalistische krant La Vedetta d’Italia lieten zich enige tijd antisemitisch uit. Achter de speculaties op de plaatselijke valutamarkt en het verzet tegen de Italiaanse annexatie van Fiume zaten volgens hen de Joden. De Volkenbond was in hun ogen een instrument in handen van Joodse bankiers. De Nederlandse reiscorrespondent George Nypels, die Fiume bezocht, berichtte in het Algemeen Handelsblad dat D’Annunzio’s soldaten Joden in elkaar sloegen en er straatgevechten met Kroaten plaatsvonden.

De verbale en fysieke agressie richtte zich niet alleen tegen Slavische en Joodse inwoners van Fiume. Hoewel er geen executies plaatsvonden, werden burgers gevangengezet louter op de verdenking dat zij niet achter D’Annunzio’s bewind stonden. Voor de pers gold een strenge censuur. Eind januari 1920 liet de Commandante tweehonderd socialisten de stad uitzetten. Volgens mondelinge overleveringen waren zijn arditi de eersten die tegenstanders dwongen wonderolie te drinken. Deze praktijk waarbij de vernederende slachtoffers zichzelf bevuilden vond onder Mussolini’s fascisten gretig navolging.

Directe democratie én een dictator

Alceste De Ambris in 1930
Alceste De Ambris in 1930
Het wijdverbreide racisme en de uitgeoefende repressie in Fiume stonden in schril contrast met de constitutie – Carta del Carnaro genaamd – die op 28 september 1920 door D’Annunzio bekend werd gemaakt. In deze grondwet voor een nieuwe samenleving was een prominente plaats ingeruimd voor negen corporaties van werknemers en werkgevers. De corporaties waren ingericht naar verschillende economische sectoren. Het document was opgesteld door de syndicalistische leider en theoreticus Alceste de Ambris. Hij was een vriend van Mussolini en had eerder opgetreden als intermediair tussen de fascistenleider en D’Annunzio. Op verzoek van de laatste was hij naar Fiume gekomen en tot hoofd van zijn kabinet benoemd. Aan de concepttekst van de constitutie van De Ambris had D’Annunzio zijn filosofisch-esthetische opvattingen toegevoegd.

De Carta del Carnaro omschreef de Republiek van Carnaro als…

‘…een directe democratie die productieve arbeid als basis heeft en de grootst mogelijke functionele en lokale autonomie als zijn bestuursprincipe’.

Ondanks dat alle burgers, ongeacht hun geslacht, taal, klasse, religie of ras gelijk werden gesteld, erkende de constitutie de bijzondere rechten van de producenten.

De wetgevende macht in de stadstaat zou op basis van de constitutie uitgeoefend worden door een tweekamerstelsel bestaande uit een Consiglio degli Ottimi (een raad van volksvertegenwoordigers) en een Consiglio dei Provvisori (een economische raad gekozen door de corporaties). Een gezamenlijke vergadering van beide raden – de Arengo del Carnaro – was verantwoordelijk voor verdragen met buitenlandse regeringen, amendementen van de grondwet en kon – in navolging van het oude Rome – voor een periode van zes maanden een dictator benoemen. Het was niet moeilijk om te bedenken aan wie bij het opstellen van deze laatste bepaling was gedacht.

“D’Annunzio en Mussolini wilden allebei hun landgenoten transformeren tot een heroïsch ras dat de burgerlijke samenleving verachtte en dat zich een nieuwe ethiek van daadkracht en heldendom eigen maakte. “

Naast een corporatieve staat ijverde D’Annunzio voor de oprichting van een liga die alle onderdrukte volkeren moest verenigen en bevrijden. Dit streven betrof zowel de Ieren als de Egyptenaren en de Indiërs. Feitelijk richtte D’Annunzio zijn appèl vooral tot wat tegenwoordig de Derde Wereld wordt genoemd. Zijn anti-imperialistische initiatief was bedoeld als tegenhanger van de Volkenbond, die hij hekelde als ‘een samenzwering van bevoorrechte dieven en rovers’.

De Liga van Fiume was dan ook in eerste plaats gericht tegen de westerse grootmachten die zegevierend uit de Eerste Wereldoorlog waren gekomen. Zij hadden volgens D’Annunzio zijn vaderland tekort gedaan. Vanwege zijn streven naar een vergroot Italië en zijn openlijke minachting voor Slavische volkeren school er beslist iets onwaarachtigs en instrumenteels in de anti-imperialistische agitatie van de Commandante.

Mussolini’s ‘steun’

Vanaf het begin trok het revolutionaire bewind in Fiume radicale elementen van buiten aan. Zo arriveerden de fascisten Vecchi en Marinetti spoedig in de havenstad. In Fiume overlegden zij met D’Annunzio over een mogelijk gezamenlijk te ondernemen actie in Italië. Na een maand werden beide fascistische kopstukken al dringend gemaand de stadstaat te verlaten. De voornaamste reden hiervoor was de moeizame relatie tussen de Duce van Fiume en de Duce van het fascismo. Het feit dat Vecchi en Marinetti op D’Annunizo’s grondgebied aanhangers voor Mussolini’s beweging trachten te winnen, droeg niet erg bij aan een betere verstandhouding. En goed was de onderlinge verhouding allerminst.

Slechts enkele dagen nadat hij Fiume had bezet stuurde D’Annunzio een woedende brief naar Mussolini. Hij schreef hierin dat, terwijl hij alles had geriskeerd, de fascistenleider slechts ‘beefde van angst’. Waarom, zo vroeg D’Annunzio, zond Mussolini geen manschappen en geld? De fascistenleider bewees inderdaad voornamelijk lippendienst aan de revolutionaire onderneming in Fiume. Hij prees in zijn krant Popolo d’Italia D’Annunzio als ‘de vermetelde’ en hield een inzameling voor diens noodlijdende bewind. Tenminste een deel van het gecollecteerde geld overhandigde hij in oktober 1919 aan D’Annunzio toen hij Fiume bezocht.

Ontwerp van een vaandel van Fiume, deels ontworpen door Gabriele D'Annunzio
Ontwerp van een vaandel van Fiume, deels ontworpen door Gabriele D’Annunzio (CC BY-SA 4.0 – MacMoreno – wiki)
Toen De Ambris later in Milaan een bezoek bracht aan Mussolini gaf deze hem een brief mee waarin hij D’Annunzio ernstig ontried een mars op Rome te ondernemen. Misschien twijfelde de Duce werkelijk aan de kans op succes van een dergelijke gewaagde onderneming. De verkiezingen op 16 november 1919 waren desastreus verlopen voor zijn beweging. In het fascistische bolwerk Milaan behaalden zij slechts 4.657 van de 270.000 uitgebrachte stemmen. Socialisten liepen triomfantelijk door de stad met een doodkist die het politieke overlijden van Mussolini moest symboliseren.

Er waren ook andere redenen voor Mussolini’s afwachtende houding. Met zijn revolutionaire bewind in Fiume stond D’Annunzio in het middelpunt van de belangstelling. Mussolini was zich ervan bewust dat de Commandante een veel grotere populariteit genoot dan hijzelf. Ongetwijfeld was de fascistenleider jaloers en wilde hij geen ondergeschikte rol spelen bij een mogelijke machtsgreep in Italië. Mussolini benadrukte daarom dat het hiervoor te vroeg was en beperkte zich tot niets verplichtende loftuitingen aan het adres van D’Annunzio. Terwijl hij zo tijd won kwam de weifelende dichter-condottiere niet tot een besluit over een coup d’etat in Italië.

Het einde van D’Annunzio’s bewind

De heerschappij van D’Annunzio in Fiume riep ondertussen steeds meer ongenoegen op bij de stadsbewoners. Aan het eind van 1920 berichtte De Abris aan D’Annunzio dat diens legionairs zich gehaat maakten door hun arrogante optreden en berovingen. Hoewel de Carta del Carnaro de macht van de staat zoveel mogelijk wilde decentraliseren, trad de nieuwe grondwet nooit in werking. In de praktijk behield D’Annunzio zijn positie van autoritair leider die aan niemand verantwoording aflegde.

Dit bleek opnieuw in het najaar van 1920. Een overweldigende meerderheid van de Nationale Raad van Fiume stemde in met het voorstel van de Italiaanse regering om de stad te erkennen als een onafhankelijke corpus seperatum onder Italiaanse protectie. De inwoners van de havenstad verkregen daarbij het recht hun eigen staatkundige toekomst te kiezen. D’Annunzio verklaarde daarop dat het besluit van de Nationale Raad aan een referendum diende te worden onderworpen. Toen duidelijk werd dat verreweg de meeste inwoners voor het regeringsvoorstel stemden en daarmee impliciet voor D’Annunzio’s vertrek, legde hij de uitslag naast zich neer. Zijn dagen in Fiume waren niettemin geteld.

Op 20 november 1920 ondertekenden Italië en Joegoslavië het Verdrag van Rapallo waarin de havenstad tot een onafhankelijke vrijstaat werd verklaard. De regering in Rome stelde het ultimatum dat D’Annunzio en zijn manschappen op kerstavond voor zes uur uit de stad moesten zijn vertrokken. Ondanks de aangeboden amnestie kondigde de Commandante aan dat hij en zijn soldaten tot de dood zouden vechten. Na verschillende bombardementen op de stad smeekten de burgemeester, de bisschop en de Nationale Raad hem om te capituleren. Zoals vaker bij belangrijke beslissingen aarzelde de bijgelovige D’Annunzio. Volgens een getuige gooide hij een muntstuk op. Het lot – of beter gezegd dom geluk – besliste: D’Annunzio gaf toe en de belegerde stad bleef zo verdere bombardementen en straatgevechten bespaard. Aan zijn revolutionaire experiment was een einde gekomen.

D’Annunzio hijst een vlag in Fiume, 1919
D’Annunzio hijst een vlag in Fiume, 1919 (CC BY-SA 3.0 – E. Varutti – wiki)

Een bewolkte hemel redt Mussolini

Het einde van D’Annunzio’s bewind in Fiume maakte mede de weg vrij voor Mussolini. Er was echter weinig voor nodig geweest om de geschiedenis voor beide mannen geheel anders te laten verlopen. In de zomer van 1921 ontstond een ernstig conflict tussen Mussolini en de lokale leiders van het fascisme in de provincies, die ‘ras’ werden genoemd. De oorzaak van het conflict was het politieke geweld dat Italië teisterde. In de eerste zes maanden van dat jaar vernielden fascistische squadristi (knokploegen) 17 gebouwen van kranten en drukkerijen, 59 socialistische partijbureaus, 119 arbeidsbureaus, 107 panden van coöperaties, 83 onderkomens van boerenbonden en de kantoren van 151 socialistische en 151 culturele verenigingen. Ook radicale socialisten en communisten lieten zich niet onbetuigd. In de periode tussen 1 januari en 7 april 1921 werden 102 mensen om politieke redenen vermoord: 25 fascisten, 41 socialisten, 20 politieagenten en 16 ‘anderen’.

Mussolini toonde zich bereid om de door de sociaaldemocratische premier Ivanoe Bonomi voorgestelde overeenkomst – later bekend als het ‘Pacificatiepact’ of het ‘Pact van Rome’ – te tekenen. De strijdende partijen verklaarden hierin te zullen afzien van het gebruik van geweld. Het fascisme, zo schreef Mussolini op 3 augustus in Il Popolo d’Italia ‘heeft zijn spieren gebruikt, maar moet [nu] zijn hersenen gebruiken’. Veelbetekenend voegde hij daaraan toe:

‘Als het fascisme mij niet volgt, kan niemand mij dwingen het fascisme te volgen.’

Een breuk tussen Mussolini en zijn beweging leek onvermijdelijk. Vertegenwoordigers van vierhonderd Toscaanse fasci die op 30 juli 1921 bijeenkwamen in Florence stemden tegen het Pacificatiepact. Half augustus spraken afgevaardigden van zeshonderd fasci in Bologna zich uit voor het voorstel van Italo Balbo om Mussolini als leider van het fascisme door D’Annunzio te vervangen. Op verzoek van de fascistische leiding trad Mussolini terug. Balbo en zijn medestander Dino Grandi – beiden waren beruchte ras – bezochten D’Annunzio om hem het leiderschap van de fascistische beweging aan te bieden. Opnieuw talmde de dichter-condottiere. Na drie dagen ‘mediteren’ gaf hij zijn bezoekers een in nevelen gehuld antwoord: hij had de sterren willen raadplegen maar de hemel was te bewolkt geweest. Dankzij D’Annunzio’s besluiteloosheid bleef het fascisme een scheuring bespaard.

Badge van de 'Partito Nazionale Fascista'
Badge van de ‘Partito Nazionale Fascista’
Door het voortdurende geweld van communisten, die niet tot de ondertekenaars behoorden, en de fascistische squadristi was het Pacificatiepact spoedig een dode letter. In het belang van het fascisme en ook van zichzelf kwam Mussolini met Balbo en Grandi overeen dat hij het pact alsnog zou verwerpen. Hij stond er echter op dat de los georganiseerde fascistische beweging zou worden omgevormd tot een hecht aangesloten partij die alleen aan zijn leiding zou worden onderworpen. Op het jaarlijkse congres in november 1921 werd de fascistische beweging omgezet in de Partito Nazionale Fascista waarvan Mussolini nu de onbetwistbare leider was.

Op dit congres wees hij de Carta del Carnaro af als zijnde utopisch en niet-realistisch. Een aantal groepen binnen de fascistische beweging, vooral voormalige linkse interventionisten, beschouwden de constitutie als blauwdruk voor een fascistisch Italië. Het document kon volgens Mussolini echter geen leidraad vormen voor het partijprogramma of toekomstige fascistische wetgeving. Enigszins verzoenend schreef Mussolini eind december 1921 in zijn krant Il Popoplo d’Italia dat het inmiddels tot stand gekomen partijprogramma niet naar de letter maar naar de geest was afgeleid van de Carta del Carnaro. De geest van deze constitutie was daarentegen veeleer libertair en mystiek dan autoritair en etatistisch. Niettemin speelden verschillende elementen uit deze constitutie, zoals het corporatisme, een voorname rol in Mussolini’s fascisme. Deze denkbeelden had de Duce zich al eerder eigen gemaakt.

Veel meer dan de Carta del Carnaro was de politieke stijl van D’Annunzio’s bewind van invloed op het fascisme. De Romeinse groet, de zwarte hemden, de geregisseerde massabijeenkomsten, de dialoog tussen de leider en zijn toehoorders, de politieke liturgie met haar religieuze symbolen en cultus van martelaren, het lied Giovinezza van de arditi en de verheerlijking van de charismatische leider werden door Mussolini en zijn fascisten dankbaar overgenomen.

Eén van de oprichters van de Partito Comunista d’Italia en oud-medewerker van Mussolini’s tijdschrift Utopia (1913-1914) Angelo Tasca verklaarde dat D’Annunzio onder het fascisme…

‘…het slachtoffer [werd] van het grootste voorbeeld van plagiaat ooit vertoond’.

Zijn oordeel gaat voorbij aan een diepere verwantschap tussen beide. D’Annunzio en Mussolini putten voor een belangrijk deel uit dezelfde bronnen en deelden verschillende politieke doeleinden. Beide leiders wisten met hun charisma de massa te mobiliseren en spraken over het scheppen van een nieuw Italië. D’Annunzio en Mussolini wilden allebei hun landgenoten transformeren tot een heroïsch ras dat de burgerlijke samenleving verachtte en dat zich een nieuwe ethiek van daadkracht en heldendom eigen maakte. Een aanzienlijk deel van D’Annunzio’s aanhangers schaarden zich later dan ook moeiteloos achter Mussolini.

In de fascistische propaganda gold D’Annunzio vanaf begin jaren twintig als de Johannes de Doper van het fascisme. In zijn autobiografie uit 1928 deed Mussolini het voorkomen of hij nauw betrokken was geweest bij diens bezetting van Fiume. Regelmatig, zo schreef hij, had hij in deze periode ‘broederlijke brieven’ van de dichter-condottiere ontvangen. Mussolini schroomde zelfs niet om selectief te citeren uit een brief van D’Annunzio en diens bijtende kritiek op hem weg te laten.

Naarmate het fascisme begin jaren twintig naar rechts begon op te schuiven kreeg het corporatisme van Mussolini’s beweging een meer etatistisch karakter. De meeste leiders en theoretici van het Italiaanse syndicalisme die fascist waren geworden, achtten deze ontwikkeling onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk in het belang van Italië. Slechts een minderheid van de vooraanstaande syndicalisten, onder wie De Ambris, distantieerde zich van het fascisme. Aan het hoofd van groep antifascistische arditi vocht hij in zomer van 1922 in Parma tegen een overmacht van squadristi. Nadat hem het staatsburgerschap was ontnomen verliet De Ambris in 1926 noodgedwongen Italië.

Amfitheater bij het landgoed 'Il Vittoriale degli italiani'
Amfitheater bij het landgoed ‘Il Vittoriale degli italiani’ (CC BY 3.0 – BlueSky2012 – wiki)

Hoewel D’Annunzio beslist niet onkritisch stond tegenover Mussolini’s bewind liet hij zich hierdoor afkopen. Het fascistische regime verleende hem allerlei gunsten, kocht voor een enorm bedrag een manuscript en verklaarde zijn barokke landgoed Il Vittoriale degli italiani aan het Gardameer tot een nationaal monument. De hoge kosten van onderhoud en verbouwingen waren voortaan voor rekening van de staat. ‘Wanneer een rotte tand er niet uit kan worden getrokken, wordt deze afgedekt met goud’, merkte Mussolini hierover fijntjes op.

De megalomane D’Annunzio maakte van zijn landgoed een museum ter ere van zichzelf. In afzondering bracht hij hier zijn tijd door met het aanvullen van zijn enorme collectie kunstvoorwerpen en boeken, met schrijven, cocaïnegebruik en de daardoor gestimuleerde urenlange seks. Zittend aan zijn bureau overleed D’Annunzio in 1938 op 74-jarige leeftijd aan een hersenbloeding. In de geschiedschrijving zou hij voortleven als wegbereider van het fascisme.

~ Robin te Slaa
De auteur is historicus. Hij schreef verschillende boeken, waaronder Fascisme. Oorsprong en ideologie.

Boek: Fascisme. Oorsprong en ideologie

Literatuurlijst

-Eatwell, R., Fascism. A History (Londen 1995; 2e druk 2003).
-Farrell, N., Mussolini. Een nieuwe visie (Kampen 2004).
-Gentile, E., The Origins of Fascist Ideology 1918-1925 (NewYork 2005).
-Gregor, A.J., Mussolini’s Intellectuals. Fascist social and political thought (Princeton 2005)
-Hughes-Hallett, L., The Pike. Gabriele D’Annunzio. Poet, Seducer and Preacher of War (Londen 2013).
-Ledeen, M.A., D’Annunzio. The first Duce (NewBrunswick/Londen 2009; eerste druk 1977).
-Mussolini, B., My Autobiography (NewYork 2006).
-Rainey, L., Poggi, C. en Wittman, L. (ed.), Futurism. An Anthology (New Haven/Londen 2009).
-Sternhell, Z., Sznajder, M. en Asheri, M., The Birth of Fascist Ideology. From Cultural Rebellion to Political Revolution (Princeton 1995).
-Stromberg, R.N., Redemption by War. The Intellectuals and 1914 (Kansas 1982).

Robin te Slaa is zelfstandig historicus en auteur. Hij is gespecialiseerd in het onderwerp fascisme en publiceerde hierover onder mee Fascisme. Oorsprong en ideologie. Hij werkt samen met Edwin Klijn aan een driedelig standaardwerk over de NSB. Hiervan verschenen inmiddels twee delen.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.365 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×