Eeuwenlang is de bijzondere Bosschenaar Gerard van Uden uit de geschiedenisboeken verdwenen. Er was lange tijd twijfel of hij wel bestaan had, en zo ja, wie hij was en wat hij precies had gedaan. Door een toevallige vondst in het archief van het Bisdom van Den Bosch kwam Jan Sanders, rijksarchivaris bij het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) in ’s-Hertogenbosch, hem op het spoor. Nieuwsgierig naar deze figuur is hij verder gegaan met onderzoek naar hem. Nu kan zijn doopceel gelicht worden.

Is-ie-’t of is-ie-’t niet? Wie is deze persoon die ons vanuit deze hoofdletter aankijkt? Kunnen we daar nog achter komen na ruim zevenhonderd jaar? Want zo oud is het tekstfragment waarin hij zijn sporen heeft achtergelaten. We hebben wel een idee, al kunnen we dat niet bewijzen. De persoon die ons zijn gezicht laat zien heeft een relatie met Gerard van Uden. Misschien is hij het zelf wel.
Klerk
Gerard werd rond 1250 geboren. Zijn vader heette Ludolf en zijn broer Thomas was in de jaren rond 1300 schepen van Den Bosch. Gerard koos echter voor een carrière buiten de stad. Hij had de kruinschering ontvangen en was daardoor clericus. De geestelijke status vormde een bijna noodzakelijke voorbereiding op een loopbaan in de administratie. Daar vinden we hem dan ook voor het eerst terug: als klerk bij de machtige familie Berthout, heren van Mechelen, en ook in dienst van de stad Mechelen zelf. Daarna maakte hij een overstap en werd hij als schout van Antwerpen een hoge ambtenaar van de hertog van Brabant.
Altaar
Voordat ze daarmee konden starten moest er nog één essentieel onderdeel geregeld worden: er stond nog geen altaar in de kapel. Daarvoor zorgde Gerard in 1321. Hij wijzigde zijn testament, liet een altaar in de kapel bouwen en liet geld na voor het onderhoud van een priester die na zijn dood de wensen van de broeders kon vervullen. Natuurlijk moest de priester ook bidden voor zijn zielenheil.
Gerardus bleef in de buurt, want hij koos ervoor in de nieuwe broederschapskapel begraven te worden. Dat gebeurde waarschijnlijk nog in datzelfde jaar. De broederschap stichtte hij vermoedelijk niet, maar hij zorgde wel voor het onontbeerlijke altaar.