Thomas Rosenboom – Publieke werken (1999)
Ze waren me eigenlijk nooit speciaal opgevallen, die twee malle huisjes die in de gevel van het Victoriahotel opgenomen zijn. Pas toen ik de roman Publieke werken van Thomas Rosenboom gelezen had, fietste ik er speciaal heen om die bizarre situatie eens goed te bekijken. Eén huisje is laag, het telt maar twee verdiepingen, het lijkt wel alsof er lagen van afgebroken zijn. Het andere telt wel vijf (vier op oudere foto’s) verdiepingen en toch valt het in het niet bij het hotel dat tegenwoordig zo pompeus het Park Plaza Victoria Hotel heet. Het lage huis is breder dan het hoge, dat slechts één erker per verdieping heeft.

In gelijke tred met de nieuwe gebouwen groeide ook het aanbod van luxehotels. Het Amstel Hotel was al in 1867 opengegaan. Krasnapolsky, dat eerst alleen maar een koffiehuis was, kreeg in 1880 een wintertuin en in 1883 werd het ook een hotel. Het American Hotel op het Leidseplein was er neergezet toen men nog dacht dat daar het nieuwe station zou komen. Hotels waren nodig voor de aanzwellende stroom toeristen, en zo kwamen twee Duitse architecten op het idee om juist tegenover het nieuwe station een luxueus hotel te bouwen: het Victoriahotel. Daarvoor moesten ze wel de huizen op de hoek van de Prins Hendrikkade en het Damrak opkopen en laten slopen. Twee eigenaren die er woonden en werkten, verzetten zich daartegen: een slijter en een kleermaker. Ze wilden gewoon niet weg en daarom vroegen ze exorbitant hoge bedragen voor hun huisjes. Uiteindelijk hield zowel koper als bezitter zijn poot stijf en werd het hotel om de zeventiende-eeuwse zaakjes heen en erbovenuit gebouwd. Ze vielen volkomen in het niet toen het nieuwe gebouw eenmaal klaar was.
Rosenboom raakte gefascineerd door de halsstarrigheid van de huisjeseigenaren. Hij gebruikte de historische werkelijkheid als basis voor twee door elkaar heen lopende verhalen van vergelijkbare stijfkoppen die de kluts kwijtraken door de grote veranderingen van die tijd. Om en om speelt er een hoofdstuk in Hoogeveen en een in Amsterdam.
In Amsterdam is de hoofdpersoon Walter Vedder, die opgeklommen is van schrijnwerker tot vioolbouwer, maar veel succes heeft hij niet in zijn vak. Daarnaast schrijft hij onder pseudoniem ingezonden stukken tégen de stadsvernieuwing. Vedder is een van de twee tegenstribbelende eigenaren. De andere huisjesbezitter, buurman Carstens, is zowel in het echt als in het verhaal een kleermaker. Carstens geeft Vedder carte blanche om te onderhandelen. De man die komt onderhandelen blijkt een fidele vent te zijn, die bij Vedder zelfs zijn viool achterlaat om die te laten repareren. Maar fideel of niet: Vedder zwicht niet. Tegelijkertijd lijkt de viool wel een gevecht tegen hem te voeren: wat hij ook doet, hoe hij het instrument ook maltraiteert, er blijft een hinderlijke ruis hoorbaar.
Het andere verhaal speelt in Hoogeveen, en daar is de hoofdpersoon een ouderwetse en idealistische apotheker, Christof Anijs. Hij voelt zich onzeker sinds er zich in Hoogeveen een nieuwe apotheker heeft gevestigd met een academische titel en kennis van moderne geneeskunde. Anijs is een neef van Vedder, en die twee komen met elkaar in contact vanwege een viool die Anijs wil verkopen namens een klantje uit de arme turfstekersgemeenschap in zijn buurt. Van het een komt het ander en het Hoogeveense verhaal draait erop uit dat, op aanraden van Anijs en met medewerking van Vedder, een flinke groep turfstekers de oversteek naar Amerika maakt. De organisatie ervan is een aaneenschakeling van klunzigheden. Uiteindelijk wordt Anijs aangeklaagd vanwege het onbevoegd uitoefenen van medische handelingen, en moet hij zijn apothekerij opgeven. Voor Amsterdam doen de details van de Hoogeveenhoofdstukken er niet zoveel toe, maar ze zijn wel van belang voor het spiegeleffect dat Rosenboom nastreeft.

Amsterdam rond 1890, in kleur