Precies honderd jaar geleden ving Ede voor het eerst asielzoekers op. Begin 1915 kwamen vijfduizend Belgen naar Het Vluchtoord op de Ginkelse hei.
Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, vluchtten een miljoen Belgen naar Nederland. Er werd besloten om in Ede, Uden en Nunspeet vluchtelingenkampen te bouwen. De Ginkelse Hei in Ede was destijds militair terrein. Deskundige Gerard van Bruggen schreef een boek over het Vluchtoord en legt uit: “Op eigen grond was er geen mogelijkheid tot verzet of gezeur van de bevolking. Oftewel, bouwen!”
Nettere menschen
Het Vluchtoord moest een modelkamp worden en dus kwam er elektriciteit en stromend water. Dat waren nieuwigheden, die zelfs voor veel Edenaren te duur waren. Ede zou dan ook een toevluchtsoord worden voor ‘fatsoenlijke behoeftigen’. Toen in februari 1915 de eerste vluchtelingen aankwamen, bleef er van dat ideaalbeeld weinig over. Een verslaggever van De Nieuwe Rotterdamse Courant schreef:
“Deze omgeving is bedoeld voor wat men ambtelijk noemt ‘nettere menschen’. Een paar honderd vluchtelingen blijken nu uit de toon te vallen.”
De rijkere Belgen gingen liever niet naar een kamp en huurden vaak ergens een huis. De minder gefortuneerden hadden daar geen geld voor en belandden zodoende in een Vluchtoord.
Bij hun aankomst in de koude winter van 1915 verzuchtte een ooggetuige:
“Lange rijen door smart gebroken moeders, mannen met hangende hoofden en verkleumde wichtjes in de sneeuwstorm. Ons hart kromp ineen bij het zien van zoveel leed. Ze moesten naar een kamp, dat was het alle treurigste, het allerlaatste, het einde.”
De vluchtelingen kwamen totaal verzwakt aan in het kamp. In de eerste drie maanden overleden 47 jonge kinderen. Ze werden begraven op de rooms-katholieke begraafplaats in Veenendaal.
Trotsch op Ede
Ondanks de grote kindersterfte in het begin en de komst van minder ‘nettere menschen’ werd Vluchtoord Ede een modelkamp zoals het was bedoeld. Iedereen werd aan het werk gezet. Van Bruggen:
“Kinderen gingen naar school, er was een kookploeg, mensen werkten in volkstuinen en enkele Belgen werkten buiten het Vluchtoord. Na het werk was er tijd voor ontspanning. Er kwam een toneelclub, krant, korfbalvereniging, turnkring, en een orkest. Het voetbalelftal speelde zelfs wedstrijden tegen clubs uit de omgeving. Toen een verslaggever van ‘Het Volk’ langskwam vergeleek hij het Vluchtoord in Ede met het kamp in Nunspeet: “Om Nunspeet moet Nederland zich schamen, terwijl het reden heeft om op Ede trotsch te zijn.””
Zeven Nederlandse veldwachters bewaarden de orde in het kamp. Ze werden geholpen door Belgische padvinders. Volgens Van Bruggen was orde houden hard nodig.
“Dronkenschap, ontucht en diefstal kwamen veelvuldig voor.”
De Belgen hadden weinig contact met de gewone Edenaren en de in deze omgeving veel gelegerde militairen. Een plek waar ze samenkwamen was in koffiehuis ‘De Bierknijp’ op de Paasberg. Burgemeester Alexander van Heeckeren moest er niets van hebben. Hij liet toezicht plaatsen om ‘ongewenste uitwassen’ – vrijerijen – te voorkomen.
In 1917 werd het Vluchtoord gesloten en afgebroken. De meeste vluchtelingen waren allang weer teruggekeerd naar huis en ‘De houten stad’ kampte met stelselmatige onderbezetting. Nu herinnert alleen nog een gedenksteen op de Ginkelse Hei aan het Vluchtoord in Ede en aan de eerste asielzoekers in de Vallei.
In ballingschap
Een grijze, grauwe, donkere lucht, zo killig, koud,
Verheft zich boven de eenzaam doodsche, dorre hei
Waar nederig stil, in het wiegelend kruid, de stad van hout
Nog sluimert ongestoord in kalme, stille rust
Kampdichter Jo Hoeck, 17-11-1915
~ Johan Hardeman
Dit artikel is eerder gepubliceerd op nieuwsvallei.nl
Bronnen ▼
– Interview Gerard van Bruggen – auteur van het boek
– Gemeentearchief Ede