Aardappelbrood
De stichter van de koloniën van weldadigheid, Johannes van den Bosch, is een flexibele denker. Het oorspronkelijke plan was dat de koloniën als bijverdienste aardappelen en andere landbouwprodukten zouden exporteren. Dat werd hem niet. Als de koloniën een goed aardappeljaar hadden, had de rest van het land dat ook en dan hadden de boeren uit Noord- en Zuid-Holland veel minder transportkosten om de aardappelen op de markt in Amsterdam te krijgen. Dus de koloniën bleven met aardappelen zitten.
Als het niet linksom kan, dan maar rechtsom, denkt Johannes van den Bosch. Hij slaat aan het experimenteren en meldt 30 september 1822: ‘Thans ben ik volkomen geslaagd om een goed brood uit aardappelen en rogge te doen vervaardigen.’ De aardappelen worden eerst ‘zuiver gewasschen’ en daarna door ‘een zware rasp, door middel van eenen paardenmolen bewogen, fijn geraspt’. Het geraspte wordt ‘terstond geperst’ en als het droog is vermengd met rogge. Kneden, bakken en je hebt… aardappelbrood.
Er wordt te Frederiksoord een bakkerij gebouwd die in januari 1823 al volop draait. Dat aardappelbrood voedzaam is, is iets waar iedereen het over eens is. Maar volgens Johannes van den Bosch is het ook smakelijker.
‘Alle kolonisten op van Puffelen na hebben het aardappelbrood verkozen boven die van gewoon roggebrood. Ik zelf eet het bij preferentie.’
Daarna volgen de andere koloniën, ook daar komen bakkerijen en wordt aardappelbrood gebakken voor de bewoners. Het is wel even wennen. Een net in het kindergesticht te Veenhuizen aangekomen wees beschrijft zijn gewaarwordingen bij de eerste hap:
‘Was dat wel brood? Wat waren dat voor stukken die er zich in bevonden?’
Want er zijn aanwijzingen dat de bereiding niet altijd even zorgvuldig gaat. Als men in 1829 broden uit de kolonie naar Den Haag laat komen en die door diverse mensen laat proeven, moet Johannes van den Bosch, die het nota bene uitgevonden heeft, melden ‘dat, in het mij laatstgezondene halve brood, eenige stukjes schil van aardappelen, en zelfs ook een stukje aardappel met de schil omkleed, ter grootte van een kleine noot, door mij gevonden zijn’.
Ook de omgeving is kritisch over de bereiding. De burgemeester van Assen heeft drie plaatselijke bakkers bij zich geroepen om een uit het tweede gesticht te Veenhuizen meegenomen brood te keuren. ‘Waarna omtrent de deugdzaamheid ons de bakker Stoker heeft verklaard: ‘dat hetzelve te week en niet behoorlijk doorgebakken was’ – de bakker Rijtema ‘dat het niet genoegzaam was doorgebakken’ en eindelijk de bakker H. Beuker ‘dat het niet gaar genoeg was gebakken’. Dat lijkt me duidelijk.
Desalniettemin wordt het aardappelbrood tientallen jaren in alle koloniën gegeten. Diverse restaurants uit die omgeving met gevoel voor erfgoed hebben mij wel eens naar het recept van aardappelbrood gevraagd. Daar is geen eenduidig antwoord op.
In het begin spreekt Johannes van den Bosch van twee derde aardappelen en een derde rogge, maar die verhouding zal in de jaren erna regelmatig veranderen. Is er een hele goede aardappeloogst geweest, dan wordt er wat minder rogge bijgedaan en heb je aardappelliger aardappelbrood. En in de jaren, 1845-1850, als de aardappelziekte heerst, smaakt het aardappelbrood heel erg naar roggebrood.
Overzicht van boeken van Wil Schackmann