De gruwelijke ontdekking van Henry Wolfe
De verhalen, het ene nog huiveringwekkender dan het andere, begonnen in de herfst van 1921 in de Sovjetpers te verschijnen. Er was een vrouw die weigerde het lichaam van haar dode man af te staan. ‘We laten hem niet gaan!’ schreeuwde ze toen de autoriteiten het kwamen halen. ‘We eten hem zelf op, hij is van ons!’ Er was een begraafplaats waar een groep van twaalf vraatzuchtige mannen en vrouwen het lijk van een recent overleden man opgroeven om zijn koude vlees ter plekke te verslinden. Er was een man gevangengenomen door de politie, nadat hij zijn vriend had vermoord, onthoofd en op een markt aan de eigenaar van een lokaal restaurant had verkocht, die er gehaktballen, koteletten en hachee van maakte. En er was een wanhopige moeder van vier uitgehongerde kinderen die gered werden door hun oudere zus van dertien die na haar overlijden door de moeder in stukken werd gehakt en aan het gezin werd gevoerd.
De verhalen leken te gruwelijk om waar te kunnen zijn. Slechts weinigen konden zich een honger inbeelden die mensen tot zulke handelingen zou aanzetten. Eén man ging op zoek naar de waarheid. Met de bedoeling om tastbare bewijzen van kannibalisme te vinden, reisde Henry Wolfe, een geschiedenisleraar uit Ohio, in de lente van 1922 enkele weken door de provincie Samara in het zuidoosten van Rusland. In het district Melekess vertelden beambten hem over een vader die zijn twee kleine kinderen had gedood en opgegeten. Hij bekende dat de smaak van hun vlees ‘zoeter was geweest dan die van varkens’. Wolfe bleef zoeken en vond uiteindelijk het bewijs waarnaar hij op zoek was geweest.
Op het eerste gezicht lijkt het een onopvallende foto met zes personen in winterkleding: we zien twee vrouwen en vier mannen met een effen blik die geen bepaalde emotie verraadt. Maar dan valt ons oog op de akelige voorwerpen op een houten plank die schuin op een paar kratten rust. Het zijn twee vrouwenhoofden, een deel van een ribbenkast, een hand en iets wat op de schedel van een kind lijkt. De hoofden van de volwassenen zijn opengebroken, de schedels weggetrokken. Kannibalen hebben zich niet alleen te goed gedaan aan het vlees maar ook aan de hersenen van hun slachtoffers.
Wolfe is de tweede van rechts en wordt omringd door Russische tolken en Sovjetfunctionarissen. Er hangt een zweem van genoegdoening op zijn gezicht dat hij zijn doel heeft bereikt. Hier was ten langen leste het onweerlegbare bewijs dat hij had willen vinden.
Wolfe mag dan het antwoord hebben gevonden waarnaar hij zocht, maar voor ons, een eeuw later, roept de foto een aantal vragen op. Wat kwam Wolfe, om te beginnen, eigenlijk in Rusland doen? Wat had deze jonge Amerikaan ertoe gebracht de halve aardbol af te reizen om in een uithoek van de wereld naar zulke gruwelen op zoek te gaan? En waarom was de Sovjetoverheid – de onlangs gestichte socialistische staat van Lenin en zijn bolsjewistische partij, die uit waren op een wereldrevolutie en de omverwerping van de kapitalistische orde – bereid om Wolfe te helpen bij zijn zoektocht, laat staan bij het vastleggen en openbaar maken van haar geweldige mislukking om haar eigen volk te eten te geven?
Als we goed kijken, is er een aanwijzing voor het antwoord op deze vragen te vinden in de drie letters op het krat in het midden van de foto: ‘ARA’.
American Relief Administration (ARA)
Geconfronteerd met een van de ergste hongersnoden uit de geschiedenis, had de Sovjetregering de American Relief Administration uitgenodigd, het geesteskind van Herbert Hoover, de toekomstige president van de Verenigde Staten, om Rusland van de ondergang te redden. Bij deze humanitaire operatie, de grootste uit de geschiedenis, voedde de ARA twee jaar lang meer dan tien miljoen mannen, vrouwen en kinderen over een oppervlakte van meer dan een miljoen vierkante kilometer. De inspanningen van de ARA hebben een catastrofe van ongekende omvang voorkomen – het verlies van miljoenen levens, sociale onrust op grote schaal en mogelijk zelfs de ineenstorting van de Sovjetstaat. Nadat ze hun missie tegen de zomer van 1923 hadden voltooid, pakten de Amerikanen hun koffers en gingen huiswaarts. Voordat de ARA vertrok, overlaadden de leiders van de Sovjetregering de organisatie met uitingen van eeuwige dank en met de belofte dat ze de hulp van Amerika nooit zouden vergeten.
‘Een daad van menselijkheid en welwillendheid,’ schreef Machiavelli in de Discorsi, ‘zal altijd meer invloed hebben op de menselijke geest dan geweld en wreedheid.’ Machiavelli had ongelijk. De Sovjetregering begon al snel de herinnering aan de Amerikaanse liefdadigheid uit te wissen, en waar ze er niet in slaagde die uit te wissen, probeerde ze haar te vervormen tot iets lelijks. Maar het waren niet alleen de Russen. In de Verenigde Staten, waar Amerikanen het werk van de ARA met veel belangstelling hadden gevolgd, begon de kennis over Hoovers prestatie te vervagen. Tegen de tijd dat Hoover een decennium later, tijdens de Grote Depressie, niet als president werd herkozen, was het verhaal over zijn buitengewone humanitaire missie vergeten. Tegenwoordig, bijna honderd jaar later, hebben nog maar weinig mensen in Amerika en Rusland ooit van de ARA gehoord.