Atlas Shrugged – Ayn Rand (1957)
Wat voor een boek is Atlas Shrugged? Zoals alle vakkundig vervaardigde namaak wekt het allereerst de indruk iets te zijn wat het niet is – in dit geval een roman. Ayn Rand was, uiteindelijk, zo lijkt het, niet echt geïnteresseerd in de onbepaaldheid die literatuur onderscheidt van doktersromannetjes. In zekere zin is het, althans voor wie geen masochistische neigingen heeft, verspilde moeite om de duizend-nog-wat pagina’s door te ploegen – het gaat Rand om de (de devoten zouden hier schrijven: dé) speech van John Galt, door Rand uit de beschutting van zijn eigen kolonie opgeroepen om in te breken op de nationale radio waar eigenlijk de president had moeten spreken, en waar nu (tot absolute radeloosheid van de dienstdoende ingenieurs en tot woede van de president) het verlossende evangelie te horen is.

Enfin, wat heeft John Galt te zeggen? A is A, hoofdzakelijk, waarmee Rand bedoelde dat wat werkelijk is werkelijk is en vice versa. Haar filosofie (als we het die naam willen gunnen, maar laten we, gewoon om haar op de zenuwen te werken, onzelfzuchtig zijn) heet objectivisme, en bestaat uit twee polen. De eerste is het idee dat wat A is geen B kan zijn, en wat B is geen A. Dat spreekt voor zich. Het punt is de manier waarop Rand het invult. Mensen, in haar fysiognomie, zijn ten diepste rationele, egotistische schepsels. Daar vloeit alles verder uit voort: wie eenmaal die ononderhandelbare werkelijkheid ziet moet alle andere A’s die verder de revue passeren wel aanvaarden. Wie zich bewust is van zichzelf, stelt Rand, ziet dat alle menselijke handelingen geleid worden door de ratio, en dat die ratio zich bovendien niet laat ontkennen of wegmofffelen. Ieder individu is zijn eigen ultima ratio en beschikt in die zin over een absoluut recht op zelfbeschikking – tegen de onderdrukking van de staat, tegen de rechtbanken, tegen de massa’s die de vruchten van zijn creatieve vermogens ontvreemden en afnemen zonder daarvoor iets terug te doen, tegen alles wat in de meeste andere wereldbeelden ‘de maatschappij’ of zoiets dergelijks heet, en wat doorgaans wordt begrepen als de alledaagse instituties van het onvermijdelijke menselijke samenleven. Iedere filosofie, elk waardensysteem dat de zelfzuchtigheid van mensen probeert te beteugelen, schettert John Galt, is een aanval op de mensheid zelf, en daarmee een aanval op alles wat ethisch en juist is.
Hoewel alles is gezegd over Atlas Shrugged kan het toch niet vaak genoeg herhaald worden: het is een boek voor emotioneel en politiek onzindelijke mensen. Opnieuw (communistische schrijver red) Whittaker Chambers:
Uit een leven lang lezen kan ik me geen ander boek voor de geest halen waarvan de overweldigend arrogante toon zo onverzettelijk werd volgehouden. De schelheid is zonder gratie. Het dogmatisme zonder beroep. (…) Vanuit bijna elke pagina van Atlas Shrugged kan een stem gehoord worden, uit pijnlijke noodzaak, die opdraagt: “Naar de gaskamer – ga!”
Moet het zo hard gesteld worden? Absoluut. Waar Chambers onmiskenbaar gelijk in heeft is dat de kern van Atlas Shrugged er een van verontrustende antipolitiek is. Het soort vrijheid dat Rand en haar libertarisme probeert te claimen lijkt voortdurend de bevrijding te zijn om anderen niet te hoeven erkennen als morele wezens in een wereld die, al was het maar in een minimale toestand, gedeeld wordt. Wanneer Rand bij monde van John Galt de oorlog verklaart aan de uitvreters en de slappelingen, de afhankelijken – aan de moochers tegenover de makers – verklaart ze de oorlog aan het idee dat er iets bestaat buiten egotisme; buiten het beperkte voorstellingsvermogen van het individu en de meest bekrompen vorm waarin zijn eigenheid gegoten kan worden. Maar de vrijheid die uit naam van het scheppende individu geëist wordt blijkt bij nader inzien de vrijheid om kracht om te zetten in macht, en om die macht zonder omzien naar wie dan ook verder op de wereld op te leggen aan iedereen die zich ongelukkig genoeg in de nabijheid van Rands supermensen weet te bevinden.

Rands politieke filosofie is één volgehouden aanval op de basale aannames van de liberale democratie. Dat er, in afwezigheid van een volmaakt systeem, politiek nodig is om de antwoorden te formuleren op de vragen die ons verdelen. Dat conflicten over politieke waarden en voorkeuren onoplosbaar zijn, en dat de liberale democratie een poging doet om die conflicten zo goed of kwaad als het gaat in goede banen te leiden. Dat het legitiem is om van mening te verschillen over de doeleinden van het goede leven, en dat het feit dat de samenleving bestaat uit individuen die altijd wel op de een of andere manier met elkaar van doen hebben – half afhankelijk, half in vrijwillige harmonie – erom vraagt om die meningsverschillen op een vreedzame manier op te lossen.
In die zin is het vreemd dat Rand altijd heeft geclaimd te zijn geïnspireerd door Aristoteles. Dat ze zijn logica verkeerd begrepen heeft hebben anderen vaak genoeg opgemerkt. Maar dat ze de kern van diens politieke filosofie ontkent moet op zichzelf genoeg zijn om twee keer na te denken. In Aristoteles’ maxime dat de mens een politiek dier is, ligt ook besloten dat mensen verstoten van politieke gemeenschap verschrompelen tot wezens die bar weinig menselijks meer bezitten.

Boek: De negentien boeken die ons boos maakten.