De gebroeders Johan en Cornelis de Witt waren niet altijd gelijken, maar hun levens en lot bleven altijd verbonden.
Op 29 november 1650 schrijft Johan de Witt uit Den Haag een brief naar zijn neef Cornelis van Hoogeveen (1). Johan is op dat moment een jonge advocaat aan het Hof van Holland onder hoede van de gerenommeerde meester Johan van Andel, bij wie hij tevens in huis woont.
Een trap na door middel van een verzonnen boekenlijst. (Wie denkt dat nepnieuws alleen maar plaatsvindt in dit Trumpiaanse tijdperk heeft het mis.)
Wanneer Johan de Witt in juli 1653 raadpensionaris is geworden, staat de dan pas 27-jarige jongeman in het hoogste aanzien.
In het Nationaal Archief worden zo’n twintig bijzonder ‘lijvige folianten’ bewaard, die tezamen de minuten van Johan de Witt bevatten.
Willem Frederik van Nassau-Dietz (1613-1664), stadhouder van Friesland, heeft iets van de eeuwige pechvogel. Een blog van Jean-Marc van Tol.