Van de keurig ogende Liverpoolse band The Beatles en de Londense non-conformisten van The Rolling Stones is bekend dat ze lange tijd een goede verstandhouding hadden. Maar als het even kon probeerden ze elkaar op muzikaal gebied te overtreffen. De concurrentiestrijd gold ook voor het algemene publiek: je was in de jaren 1960 òf voor de Beatles, òf voor de Stones. Deze ‘vete’ tussen twee van de grootste bands aller tijden staat centraal in de monografie Beatles of Stones. De muziekvete die iedereen tot op het bot verdeelde, geschreven door John McMillian, professor geschiedenis aan Georgia State University.
Jagger overtroefd
Het boek opent gelijk met een prachtige anekdote. In de zomer van 1968 was Mick Jagger aanwezig op een feestje dat speciaal voor zijn verjaardag werd georganiseerd in de hippe Vesuvio Club in Londen. Als verrassing had Mick een proefpersing meegenomen van het nieuwe Stones-album Beggars Banquet, dat kort erna uitkwam. Toen de muziek aangezet werd, stroomde de dansvloer meteen vol. Toen het publiek net aan het dansen was, kwam Beatles-frontman Paul McCartney de club binnenlopen en gaf de eigenaar de binnenkort te verschijnen Beatles-single Hey Jude/Revolution. Niemand buiten de bevoorrechte kring van Beatles-ingewijden had deze singles nog gehoord. De clubeigenaar Tony Sanchez draaide vervolgens de single van de Beatles, en herinnerde zich later dat de ’trage, dreunende opbouw van Hey Jude de club op zijn kop zette’. De aanwezigen wilden het zeven minuten durende nummer keer op keer horen. Sanchez draaide vervolgens ook nog de B-kant, Revolution, tot groot plezier van de aanwezigen. Sanchez:
‘Toen het afgelopen was, zag Jagger er geïrriteerd uit. De Beatles hadden hem overtroefd’ (13).
Lennon de treiteraar
Wat ik persoonlijk sterk vind aan dit boek is de prettige, anekdotische schrijfstijl van McMillian en zijn treffende karakterschetsen van de bands, de bandleden en hun onderlinge verhoudingen. De Beatles stonden als band bekend om hun keurige voorkomen, presenteerden zich als netjes en speelden glad gepolijste muziek, terwijl ze in werkelijkheid uit de arbeiderswijken van Liverpool kwamen en minstens drie van de vier bandleden geen zuiver blazoen hadden.
Zo noemt de auteur John Lennon een ‘huis-tuin-en-keukencrimineel’. Lennon bleek in zijn jeugd een enorme treiteraar te zijn. Hij had een ‘ongekend talent om ellende te veroorzaken’, zo citeert McMillian Lennons biograaf Ray Coleman.
‘Volgens een klasgenoot was hij de grootste treiteraar die hij ooit was tegengekomen. Hij had het op allerlei verschillende kinderen gemunt, maakt niet uit wat hun achtergrond was, en probeerde erachter te komen wat hun zwakke plek was. Om de een of andere reden koos Lennon altijd kinderen met een lichamelijk gebrek, zoals een handicap of verwonding, als slachtoffer uit. De drank leek zijn wreedheid alleen maar te versterken en volgens zijn eerste vrouw Cynthia “had hij niet veel nodig om agressief te worden”.’ (25)
Over Paul McCartney lezen we:
‘Hoewel hij eruitzag als een koorknaapje, vertoonde ook Paul soms abnormaal tienergedrag, maar dat kwam niet in de buurt van dat van Lennon. Hij beperkte zich tot spijbelen en het stelen van kleinigheden als sigaretten, en het kan zijn dat hij een keer betrokken was bij het stelen van waardevolle audioapparatuur uit een kerk bij hem in de buurt.’ (26)
‘Hij imiteert ons’
De bandleden van de Stones kwamen uit de suburbs van Londen en kwamen uit een iets beter milieu dan de Beatles. Terwijl de Beatles keurig nette, populaire popsongs maakten, maten Mick Jagger, Keith Richards en de andere kornuiten zich het imago aan van een ruige blues- cq. rockband, van luidruchtige parvenu’s. De Stones lieten overigens bij tijd en wijle doorschemeren dat ze jaloers waren op het succes van de Beatles. Jagger zei later in een interview:
‘The Beatles waren zo belachelijk populair, het was zo stompzinnig. Ze speelden nooit, ze verdienden alleen een hele hoop geld, het was van de zotte.’ (52)
De verstandhouding tussen de Beatles en Stones bleven tot het eind van de jaren 1960 behoorlijk goed. Zo nodigden ze elkaar bijvoorbeeld uit voor concerten en spraken met respect over elkaar. Eind jaren 1960 veranderde dit. Zo verklaarde Jagger in 1969 in een interview: ‘Ik vind het niet zo best wat de Beatles hebben gedaan.’
Lennon kaatste de bal terug in een interview in het muziektijdschrift Rolling Stone:
‘Ik heb altijd veel respect gehad voor Mick en de Stones, maar hij heeft heel wat zure opmerkingen gemaakt over The Beatles. Dat vond ik kwetsend, want, weet je, Ãk mag afgeven op The Beatles, Mick niet (…) Ik zou best willen opsommen wat wij gedaan hebben en wat de Stones dan twee maanden later ook deden. Bij ieder album en bij alles wat we deden doet Mick precies hetzelfde. Hij imiteert ons (…) Mick is blijkbaar heel boos over het feit dat The Beatles zoveel groter zijn; daar is hij nooit overheen gekomen. Nu is hij oud [hij was zevenentwintig] en begint hij op ons in te hakken, weet je. En hij blijft maar hakken. Daar ben ik pissig over.’ (250).
Geen redden meer aan
In zekere zin zijn The Beatles, die te vroeg uit elkaar gingen terwijl de Stones nog steeds optreden, nooit oud geworden. Daar kregen ze ook de kans niet voor, zo eindigt het boek van McMillian:
‘Hollow-points zijn kogels die zo zijn ontworpen dat ze uitzetten als ze hun doel raken en maximale weefselschade toebrengen. Op 8 december 1980, in New York City, boorden twee van die kogels zich in de linkerkant van Lennons rug en drongen er nog twee zijn linkerschouder binnen. Ze waren “ongelofelijk goed geplaatst”, zei dr. Stephen Lynn, die Lennon behandelde op de spoedafdeling van Roosevelt Hospital. “Alle grote bloedvaten die aftakten van het hart, lagen aan flarden; er was geen redden meer aan”.’ (259,260)