Dark
Light

Bidden hielp tijdens achttiende-eeuwse rampen (maar niet omdat God ingreep)

2 minuten leestijd
Opschudding in de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam tijdens de aardbeving op 18 februari 1756, Simon Fokke, 1756 - 1757
Opschudding in de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam tijdens de aardbeving op 18 februari 1756, Simon Fokke, 1756 - 1757 (Rijksmuseum)

Een dag lang in een volle kerk bidden, psalmen zingen en donderpreken aanhoren over je zondigheid, dat deden achttiende-eeuwse Nederlanders tijdens een bededag na een ramp. Hadden die rituelen zin? Volgens historicus Adriaan Duiveman wel. Op dinsdag 4 april 2023 promoveert hij aan de Radboud Universiteit. ‘Religie was hier geen teken van wanhoop, maar een vorm van collectieve veerkracht.’

‘Religieuze noodrituelen worden door wetenschappers vaak weggezet als simpel bijgeloof,’ vertelt Duiveman. ‘Iets waar mensen alleen maar naar grijpen omdat ze geen échte middelen hebben om iets aan een ramp te doen – een last resort.’ Met die visie zien ze volgens Duiveman iets over het hoofd. In zijn onderzoek naar achttiende-eeuwse bededagen concludeerde hij dat de rituelen een belangrijke functie hadden: solidariteit creëren.

‘Religie gaat natuurlijk over de verhalen en dogma’s over God en goden. Maar naast dat “verticale” element, heeft religie ook een “horizontale”, meer aardse dimensie.’ Die zag Duiveman in religieuze noodrituelen na rampen, en dan specifiek de bededagen. In de achttiende eeuw geloofde de overgrote meerderheid van de Nederlanders dat God mensen voor hun zonden strafte met rampen. Bededagen waren rituelen om schuld te bekennen en zo de toorn van God af te wenden.

Zwelgen

Maar dat is maar een deel van het verhaal, aldus Duiveman.

Predikanten en gemeenschap moedigden de deelnemers tijdens de bededag aan om allerlei nare emoties te voelen: verdriet, schuld, medelijden met slachtoffers. Het was de bedoeling dat je tranen met tuiten huilde. Die emotie werd gezien als een bewijs van bekering. Doorleefd schuldgevoel zou God kunnen overtuigen om de gemeenschap niet verder te straffen. Maar die gevoelens verbonden de kerkgangers ook met elkaar.

‘In bededagpreken en bijbehorende gidsen werden kerkgangers aangemoedigd om te bidden voor hun eigen familie,’ gaat de historicus verder. ‘Maar ook voor de stad, voor geloofsgenoten en zelfs voor de hele Nederlandse Republiek.’ Al die gemeenschappen noemt Duiveman ‘cirkels van solidariteit’. Kerkgangers werden uitgenodigd om te voelen met en voor anderen. En dat medeleven betaalde zich uit: tijdens bededagen legden de deelnemers vele guldens in de collecteschalen. Met dat geld zorgde de kerk voor lokale slachtoffers en lokale armen.

Coronadiensten

Tijdens de coronacrisis zag Duiveman dat religieuze rituelen ook toen belangrijk waren, juist op het moment dat mensen niet samen mochten komen. Hij somt een paar voorbeelden op.

‘In Maastricht haalden ze de noodkist van Sint Servaas uit de crypte. Er was geen processie, zoals dat vroeger gebeurde, maar het lichaam stond in de basiliek. In 2020, toen de crisis net was begonnen, was er op tv een oecumenische Dag van Nationaal Gebed. En in Barneveld organiseerde de lokale PKN-kerk een bedestond – een verkorte versie van een bededag.’

Tijdens deze diensten was er geen sprake van schuldgevoel over zonden die de rampspoed over ons hadden afgeroepen. Ook vonden ze (deels) digitaal plaats, of onder strenge voorwaarden. De rituelen waren dus anders dan die in de achttiende-eeuwse volgepropte kerken die Duiveman bestudeerde. Toch kon de historicus zijn achttiende-eeuwersbril niet afzetten toen hij in de media de ophef zag over kerkdiensten die toch doorgingen tijdens de pandemie. Niet dat hij die wil goed praten, zo benadrukt hij.

‘Maar vanuit mijn onderzoek kreeg ik wel begrip voor kerkgangers. Een ritueel verbindt de deelnemer met een gemeenschap. En juist in tijden van rampspoed wil je je onderdeel voelen van een groep.’

×