Het censuskiesrecht is het systeem waarin bij verkiezingen alleen inwoners mogen stemmen die een vooraf bepaald bedrag aan belasting betalen. Dit systeem werd in de negentiende eeuw in Nederland toegepast.
Hoeveel inwoners moesten betalen om te mogen stemmen, kon per gemeente verschillen. In steden betaalde men doorgaans meer dan in plattelandsgemeenten. Bedragen varieerden van 20 tot 160 gulden. Voor het verkrijgen van kiesrecht telden alleen een aantal belastingen, waaronder de grondbelasting, personele belasting en de patentbelasting.
Vanwege het censuskiesrecht mocht slechts een kleine minderheid van de bevolking bij verkiezingen een stem uitbrengen. Gemiddeld ging het om zo’n elf procent van de mannelijke inwoners van vijfentwintig jaar en ouder. En dat waren dus vermogende inwoners. Arme mensen betaalden immers te weinig of geen belasting. Alleen de rijke bovenlaag van de bevolking was zo betrokken bij verkiezingen. Arme inwoners konden het zich overigens ook vaak niet veroorloven zich verkiesbaar te stellen. Daarvoor moest namelijk ook geld neergelegd worden.
Ook in de negentiende eeuw waren belastingverlagingen populair bij electoraat. In deze tijd konden belastingverlagingen wel een bijzonder neveneffect hebben. Als de belasting omlaag ging kon men immers zomaar het kiesrecht verliezen…
Algemeen kiesrecht?
Het censuskiesrecht werd ingevoerd in 1848, met de grondwetsherziening van Johan Rudolph Thorbecke. De beroemde staatsman was van mening dat het censuskiesrecht wel degelijk aangemerkt kon worden als een soort algemeen kiesrecht, omdat geen onderscheid werd gemaakt op basis van geboorte of geaardheid. Hans Boschloo schrijft daarover in zijn werk De productiemaatschappij – Liberalisme, economische wetenschap en het vraagstuk der armoede in Nederland 1800-1875:
“Men kon [volgens Thorbecke – red.] van algemeen kiesrecht blijven spreken, ook al was er censuskiesrecht; zoals tegenwoordig gesproken wordt van ‘algemene inkomstenbelsting’ ook al wordt niet iedereen aangeslagen. Het grote gevaar was volgens Thorbecke dat niet steeds meer, maar steeds minder burgers het kiesrecht zouden verkrijgen en dat nauwelijks de mogelijkheid zou bestaan om door eigen arbeid voldoende ‘fortuin’ te maken om kiesgerechtigd te worden. In dat geval zou het censuskiesrecht volgens hem geen algemeen kiesrecht meer zijn. Er zou een tweedeling in de maatschappij ontstaan tussen burgers die het volle staatsburgerschap bezaten en burgers die dit nooit konden verkrijgen.”
Attributief kiesrecht
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd er, onder meer door links liberalen, steeds vaker geroepen om uitbreiding van het kiesrecht. Dit omdat men het oneerlijk vond dat een groot deel van de kleine burgerij uitgesloten was van deelname aan de verkiezingen. Met de grondwetsherziening van 1887 werd het kiesrecht verruimd. Niet langer was alleen doorslaggevend hoeveel belasting men betaalde. Voortaan werd het kiesrecht toegekend aan hen die “kentekenen van maatschappelijke welstand en geschiktheid” vertoonden. Op de website van het parlement lezen we over dit zogenoemde attributief kiesrecht:
“Behalve het betalen van belasting konden dat ook andere zaken zijn, zoals bijvoorbeeld het betalen van huur. Dit heet ook wel attributief kiesrecht. Over de vraag welke kentekenen recht gaven om te mogen stemmen, zou in de jaren na 1887 flink worden gestreden. Wel leidde de Grondwet al direct tot een zekere uitbreiding van het aantal kiezers. In 1890 had daardoor ongeveer 14 procent van alle mannen van boven de 23 jaar het stemrecht.”
Anders dan in de grondwet van 1848 werd in 1887 overigens ook expliciet vastgesteld dat vrouwen géén kiesrecht hadden. Zij mochten pas in 1920 voor het eerst naar de stembus.
Lees ook: Honderd jaar ‘Algemeen kiesrecht voor mannen’
Boek: Constitutionele topstukken van het Nationaal Archief
Bronnen â–¼
-https://www.parlement.com/id/vhnnmt7ltkw9/historische_ontwikkeling_kiesstelsels_en
-https://www.denederlandsegrondwet.nl/id/vi7df7hroxn7/grondwet_van_1887_tussenstap_in
-De productiemaatschappij – Hans Boschloo, p.176 (Verloren, 1989)