De dassendokter en een nephorloge
Maurits (de vader van Koen, red.) moet in de herfst van 1941 weg bij zijn bedrijf, na een nieuwe anti-Joodse maatregel die ontslag van Joden vereenvoudigt. Hij zit niet bij de pakken neer en bedenkt nieuwe manieren om geld te verdienen. Eerst door het fabriceren van zeeptuimelaars, die hij in allerlei vormen maakt in de schuur achter het huis: rond, vierkant, groot, klein. Hoewel hij wel voldoende bestellingen heeft, loopt de handel spaak omdat hij onvoldoende adressen kan vinden waar hij de schenktuiten van de tuimelaars kan laten verchromen.
Oude heerendassen
Maurits heeft een optimistische natuur en geeft de moed niet op. Hij stapt over naar een verwante branche: de reiniging van herendassen. Nederlanders kunnen nog maar weinig kleren kopen omdat textielgoed op de bon is. De aanschaf van een nieuwe herendas is een luxe die veel mannen zich niet meer kunnen permitteren en daarom kiezen ze voor het laten schoonmaken van hun das. Maurits adverteert op 4 oktober 1941 voor het eerst in Het Vaderland voor zijn nieuwe firma Bodas, een ‘dassendokter’ voor het chemisch reinigen of ‘onzichtbaar’ repareren, met afhaaldienst en afgeefadressen in de Nicolaïstraat en de Wilhelminastraat. Origineel is het concept niet, want een paar maanden daarvoor is in Den Haag al de firma Basdo van start gegaan, de ‘dassenredder’. Hoewel Maurits’ Bodas met 40 cent per das een dubbeltje duurder is dan de concurrent, beginnen de klanten zich na enkele dagen te melden en na een maand ligt het huis aan de Noordwijkselaan vol stropdassen waaraan met veiligheidsspelden adresbriefjes zijn vastgemaakt. De schuur wordt te klein en Maurits huurt een kantoor aan de Bilderdijkstraat, waar hij schoonmaakmachines kan neerzetten. Op zeker moment zijn er zeven mensen aan de lopende band stropdassen aan het reinigen. Ook zet hij filialen in andere Nederlandse steden op, die op provisiebasis dozen vol vieze dassen naar Den Haag sturen. De firma Bodas bedient de Nederlandse man van Groningen tot Den Helder, en van Heerlen tot Middelburg. De maatregelen tegen Joodse bedrijven omzeilt Maurits door Bodas op naam van zijn boekhouder te zetten.
De geboorte van Koentje (1942)
De winter van 1941-1942 is zeer streng. Op 22 januari 1942 wordt er voor het derde achtereenvolgende jaar een Elfstedentocht gereden. Op 27 januari 1942 wordt in Winterswijk zelfs het landelijk kouderecord gebroken met een temperatuur van minus 27,4 °C. Er valt ook veel sneeuw, op sommige plekken wel veertig centimeter. Door brandstofgebrek zijn de huizen moeilijk warm te stoken en mensen houden noodgedwongen hun jas aan in bed. Pasgeboren baby’s lopen vergroot risico op longontsteking door deze bittere kou. Flory bevalt op 29 januari 1942 in het ziekenhuis en komt een week later met de taxi naar huis. Het tuinhek gaat moeilijk open door de nog altijd hoge sneeuw. Eddy ziet zijn moeder door de sneeuw naar de voordeur lopen met in haar armen zijn nieuwe broertje, die in een blauw dekentje is gewikkeld om hem tegen de kou te beschermen. Het jongetje heeft de namen Koenraad Huib gekregen, Koentje.
Eddy is nieuwsgierig hoe zijn broertje eruitziet, maar heeft ook gemengde gevoelens. Elf jaar lang heeft hij zijn ouders voor zichzelf gehad, maar de laatste tijd gaat het alleen maar over de baby. In de weken die volgen probeert hij de aandacht naar zich toe te trekken met onmogelijk gedrag. Uiteindelijk legt hij zich neer bij de nieuwe situatie. Koentje krijgt er niets van mee, die slaapt veel en huilt opvallend weinig.
Intussen blijven de nazi’s de ene anti-Joodse maatregel na de andere introduceren om Joden te isoleren, te beperken in hun bewegingsvrijheid en grip te krijgen op hun bezittingen. In de persoonsbewijzen die alle Nederlanders boven veertien jaar verplicht altijd bij zich moeten dragen, zetten de nazi’s bij Joden vanaf half januari 1942 twee stempels met grote zwarte J’s. In maart komt een verbod om vervoermiddelen te bezitten of besturen; eigen meubels verkopen mag ook niet meer. Trouwen met niet-Joden wordt verboden en buitenechtelijke seksuele omgang van Joden met niet-Joden is voortaan strafbaar. Begin mei 1942 nemen de nazi’s de volgende vernederende maatregel: Joden, ook kinderen vanaf zes jaar, moeten voortaan een Davidster met het woord ‘Jood’ erop goed zichtbaar op hun kleding dragen. Deze geel-zwarte zeshoekige sterren moeten ze zelf kopen, voor 4 cent per ster en inlevering van een distributiebon voor textiel.
Eddy voelt zich na de invoering van de Jodenster nog meer apart gezet. Hij heeft het idee dat de winkeliers vanaf nu met andere ogen naar hem kijken en wil niet meer naar de kapper als zijn moeder zegt dat zijn haar te lang is. Op school heeft de juf verteld over melaatsen die in de Middeleeuwen met een bel moesten rondlopen om burgers te waarschuwen dat er iemand met een besmettelijke ziekte aankwam. Met die Jodenster op voelt hij zich zo’n melaatse. In de tram op weg naar school ziet hij medepassagiers gluren naar zijn ster. Hij houdt zijn schooltas tegen zijn borst gedrukt, de hele lange weg vanaf het beginpunt van de tram bij de Grote Kerk via de Passage naar de Bezemstraat. Hij vindt de tocht elke dag opnieuw onverdraaglijk en zit verdoofd in de klas. Alle lessen gaan langs hem heen. Thuis is er vaak geen land met hem te bezeilen.
Een nephorloge
Maurits betrekt Eddy wat meer bij zijn bedrijf. Het kantoor van Bodas ligt op de terugweg van de Joodse school naar Kijkduin en daarom kan Eddy in de namiddag helpen bij de aflevering van de herboren dassen. Hij stopt elk dubbeltje dat hij per das krijgt in een spaarpot, die hij op kantoor laat staan. Na een paar weken zit daar al vijf gulden in. Hij wil zijn spaargeld gebruiken om zijn vader op diens verjaardag te verrassen met een polshorloge dat hij in een winkeletalage heeft zien liggen. Als Eddy het wil kopen, blijkt zijn spaarpot tot zijn verdriet te zijn leeggeroofd. Wie de dief is, blijft een raadsel. Maurits vult het geld aan uit de kas. Als Eddy het horloge op de verjaardag aan zijn vader geeft, zien zijn ouders meteen dat het een waardeloze aankoop is en zeggen ze dat hij zijn geld moet terugvragen omdat de winkelier hem heeft bedrogen. Eddy is diep teleurgesteld, hij had het nog wel zo goed bedoeld.
Een andere domper is dat Eddy in juli 1942 moet stoppen met pianoles bij de buurvrouw, omdat Joden niet langer bij niet-Joden op bezoek mogen gaan. Troost put hij uit het helpen van zijn moeder bij het plukken van de grote rode bessen van de struiken in hun achtertuin. Daar zit zij vaak met Koentje in de kinderwagen.
Voor afleiding zorgt ook de inwoning die zij die zomer onverwachts krijgen. Een oud-collega van Maurits, Nathan Gobets, moet ineens zijn huis uit met zijn vrouw Jettie en dreigt op straat te belanden. Maurits biedt het orthodox-Joodse echtpaar aan om tijdelijk in een van de slaapkamers te komen wonen. Eddy slaat nieuwsgierig hun rituelen gade. Bij zijn ochtendgebed draagt Nathan een talles, een breed wit gebedskleed, over zijn schouders en rug. En op vrijdag legt Nathan een gevlochten sjabbatsbrood op een zilveren schaal en bedekt het onder een wit servet, tot het tijd is voor de sjabbatsviering.
Boek: Remi. De oorlogsgeschiedenis van twee broers – Frank van Kolfschooten