In het indrukwekkende boek De Nazi Moordfabrieken van Ton Roozeboom maken we via bijna duizend foto’s, plattegronden en inhoudsrijke teksten kennis met de verschrikkingen van de Duitse vernietigingskampen. Het boek gaat met name over de kampen Chelmno, Belzec, Treblinka en Sobibor. In deze Duitse kampen in het bezette Polen, die door de nazi’s vernietigd werden om bewijs materiaal uit te wissen, werden degenen die aankwamen niet tewerkgesteld, maar onmiddellijk vermoord.
Veel foto’s zijn door de auteur zelf gemaakt in onder meer Sobibor, waar al jaren opgravingen verricht worden. In 2013 bijvoorbeeld groeven archeologen in Sobibor liefst 25.000 voorwerpen op, die vaak een heel persoonlijk, intiem stukje van het leven van de Holocaust-slachtoffers vertellen. Denk aan naamplaatjes, gouden ringen, sieraden of horloges.
Naast dit soort indrukwekkende foto’s bulkt dit uitstekende naslagwerk qua opmaak en ook tekstueel van de originaliteit. Het vuistdikke boek bevat uitgebreide plattegronden en kaarten van de kampen. Maar ook veel persoonlijke verhalen, indringende foto’s van executies door Einsatzgruppen van de Waffen-SS en vergassingspraktijken door de nazi’s. Aan getailleerde historische achtergrondinformatie over de vernietigingskampen ontbreekt gelukkig ook niet. Meermalen komt de lezer heel bijzondere verhalen tegen, zoals dat van een Poolse politieagent die voor de nazi’s in vernietigingskamp Chelmno werkte, maar in het gedrang bij een gaswagen (hierover straks meer) per ongeluk zelf vergast werd.
Roozeboom slaagt er al met al prima in om de gruwelen van de Duitse doodskampen – waarvoor met name Heinrich Himmler (1900-1945) als top-SS’er verantwoording droeg – met dit monumentale werk dicht bij de lezer te brengen. De Nazi Noordfabrieken laat je als lezer niet zomaar los.
Deze bespreking wil iets weergeven over twee van de vier kampen die in dit boek centraal staan: Chelmno en Treblinka.
Vernietigingskamp Chelmno, Polen (1941-1945)
Het dorp Chelmo lag in Polen, op 60 kilometer afstand van de tweede Poolse stad (qua grootte) Lodz, dat 200.000 inwoners telde. De regio waarbinnen Chelmo lag noemden de Duitsers Warthegau, die bestond uit de provincie Poznan, grotendeels de provincie Lodz en een deel van de provincie Warschau. In dit gebied woonden ruim 4,5 miljoen mensen, onder wie 450.000 joden. In Chelmno kwam in november 1941 een kamp gereed, waar de Duitse op 8 december 1941 begonnen met het systematisch vermoorden van Joden. Roozeboom:
“Het doel van het Chelmno-kamp was de vernietiging van de Joden van het Warthegau. (…) Naast de mensen uit Polen waren er ook transporten van Joden naar Chelmno uit Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, België en Luxemburg.” (116,117)
Het aantal vermoorde Polen uit Warthegau wordt geschat op ongeveer 300.000. Daarnaast stierven in het kamp 16.000 buitenlandse Joden, ongeveer 5.000 zigeuners en 1.000 Poolse en Russische krijgsgevangenen. Vermoedelijk stierven in Chelmno – het zijn schattingen – in totaal circa 340.000, maar er zijn ook schattingen (dat vermeld Roozeboom overigens niet) die uitgaan van een totaal van 150.000 slachtoffers. De cijfers lopen dus nogal uiteen.
Dat we veel weten over wat zich in vernietigingskamp Chelmno afspeelde – de nazi’s wisten bijna alle sporen uit -, komt door de verslagen van overlevenden uit dit kamp. Drie personen – Mordechai Podchlebnik, Simon Srebrnik, Mordechaï Zurawski – ontsnapten uit Chelmno. Zij vertelden later hun verhaal aan de wereld.
In Chelmno gebruikten de nazi’s drie vrachtwagens – één met een capaciteit van 100-150, twee waarin 75-80 mensen pasten – waar Joden ingedreven werden. Vervolgens vermoorden de nazi’s hen via uitlaatgassen, een proces dat 5 à 6 minuten duurde. Daarna reed de gaswagen naar het nabijgelegen Rzuchowbos, waar de nazi’s gevangenen opdracht gaven de lijken uit te laden en die te verbranden in openluchtcrematoria. Voor botten en geraamtes die niet genoeg verpulverd waren, stond in Chelmno zelf een verpulvermachine, waar de botten doorheen werden gehaald. Voor het geval de beenderen niet met hamers kapot te krijgen waren.
Op 17 januari 1945 bereikten Russische troepen van het Rode Leger het kamp, dat toen al genoeg compleet vernietigd was door de Duitsers.
Het handjevol overlevenden van kamp Chelmno getuigde na de oorlog in diverse rechtszaken tegen nazi’s. In juni 1945 tijdens het proces tegen het kamppersoneel van Chelmno, maar ook in het Jeruzalem-proces in 1961 tegen Adolf Eichmann (1906-1962) en opnieuw in rechtszaken tegen kamppersoneel in West-Duitsland in de jaren 19562-1965.
Vernietigingskamp Treblinka, Polen (1941-1943)
Het strafkamp Treblinka I en het vernietigingskamp Treblinka II, in het noordoosten van het door de nazi’s bezette Polen, waren operationeel tussen 1941 en 1943. In deze kampementen stierven naar schatting 870.000 tot 925.000 mensen, onder wie een geschatte 265.000 Joden afkomstig uit het vanaf juli 1942 ontruimde getto van Warschau.
Treblinka II, het vernietigingskamp, werd achtereenvolgens geleid door de Oostenrijker Imfried Eberl (1910-1948) – die ervaring had opgedaan in divers euthanasiecentra -, Franz Stangl (1908-1971) – die daarvoor kampcommandant van Sobibor was – en ten slotte Kurt Franz (1914-1998). In het kamp waren voortdurend 700 à 1.000 Joden actief die de SS’ers moesten meehelpen met het hele vernietigingsproces. Roozeboom schrijft:
“De vernietigingszone was 200 bij 250 meter groot en bevond zich in het zuidoostelijk deel van het kamp. Het was volledig afgeschermd van de buitenwereld met een aarden wal en omgeven door prikkeldraad. Aanvankelijk waren er slechts drie gaskamers. Na de komst van Stangl werden er tien nieuwe gebouwd. In een aangebouwde ruimte stond een motor die voor het giftige koolmonoxidegas zorgde dat via buizen naar de gaskamers werd geleid. In Treblinka II werd geen gebruik gemaakt van Zyklon B.” (258)
Over de gruwelijke, onmenselijke praktijken in Treblinka vertelde de ooggetuige en overlevende Jacob Wiernik (1889-1972):
“Een van de bewakers genaamd Woronikow sloeg en mishandelde ons zonder genade. Elke dagen werden een paar gevangenen vermoord. Onze fysieke vermoeidheid was al onvoorstelbaar, maar geestelijk hadden we het nog zwaarder. Elke dag arriveerden er nieuwe transporten; de gedeporteerden moesten zich uitkleden en werden naar de oude gaskamers gedreven. De weg naar de gaskamers liep langs onze bouwplaats. Verscheidene van ons ontdekten hun kinderen, vrouwen of familie tussen de slachtoffers. Als iemand emotioneel werd en in zijn ontroering naar zijn familie rende, werd hij ter plaatse neergeschoten. Zo bouwden wij doodskamers voor onszelf en onze broeders.” (269)
Op 2 augustus 1943 vond in Treblinka een grote opstand plaats. De gevangenen hadden in de voorbereidingsperiode op de opstand gezorgd dat ze geweren, granaten, hamers en bijlen in bezit kregen. Een zeventigtal gevangenen wist tijdens de opstand het kamp te ontvluchten.
Boek: De Nazi Moordfabrieken – Chelmno, Belzec, Treblinka & Sobibor