Een grote variatie aan schoolwandkaarten
Het is een openbaring: de grote variaties aan schoolwandkaarten die hebben bestaan. Bijvoorbeeld qua onderwerpen (zoals geschiedenis, geologie, geografie en vanaf begin twintigste eeuw economie). Maar ook qua materiaal- en kleurgebruik, met soms ‘bekende’ grondkleuren zoals geel voor zandgrond, groen voor veengrond, bruin gearceerd voor bergen, zo de kleuren van grondsoorten nabootsend.
Maar er waren ook kaarten met andere projecties of depressief makende zwart gekleurde gebieden of zeeën, waarbij het adagium was dat ‘een witte punt op een zwarte ondergrond krachtiger spreekt’. Rond de jaren dertig waren er nogal hoekig getekende kaarten op de markt, die het commentaar uitlokten:
‘Wie de kaarten bekijkt, bekruipt de gedachte dat de drie auteurs wellicht beïnvloed en geïnspireerd zijn door de kunststroming De Stijl.’
Bij weer andere kaarten kreeg iedere provincie zijn eigen kleur en er werden allerlei symbolen toegepast, zoals gekruiste hamers voor mijnbouw, een sterretje voor een vesting, felgekleurde lijnen over de kaart voor vaar- of vliegverbindingen, maar ook symbolen als een koetje, boompjes en torens. Een tijdlang heerste er een functionalistische strijd omtrent kaarten met grondsoorten of met bodemgebruik en vooral in de negentiende eeuw was er soms ongezouten kritiek op elkaar: ‘Het deed mij genoegen dat de kaart het oog niet beledigt door stuitende kleuren…’ of:
De Finsche meervlakte ziet er uit als of er een inktpot was uitgestort.
En als advies werd gegeven:
Misschien zou het wat helpen als zij in ‘t vervolg (…) eens de smaak van een artiest te hulp riepen voor de keuze der tinten.
Variaties betreffen daarnaast ook de formaten, druktechnieken en met name de gedetailleerdheid. Bij het zien van een deel van de kaarten is er herkenning, omdat ze vroeger wel urenlang voor het bord hingen, zoals kaarten met steden als zwart omlijnde ronde balletjes en grotere als vierkantjes. Maar ook is er herinnering aan de martelgang van het uit je hoofd leren van rijtjes plaatsen die je moest opsommen bij de ‘blinde’ kaart (zonder naamsaanduiding van de plaatsen), waarbij je met een stok het juiste plaatsje moest aanwijzen. Een publiekelijke ramp voor leerlingen met faalangst.
Daarentegen vormen voor oudere lezers de namen van drukkers, zoals Thieme, Wolters, Noordhoff, Tjeenk Willink en van kaartenontwerpers: Bos, K.Zeeman, A.A. Beekman, en J.J. Ten Have een feest van herkenning.
Onze Nederlandse schoolkaarten van oprolbaar linnen tussen twee ‘bezemstelen’ zijn overigens maar één vorm van ‘ophangbare’ visuele hulpmiddelen die in scholen toegepast kunnen worden. En het is spijtig dat ‘de schoolwandkaart’ in dit boek niet in een bredere context wordt geplaatst van veel meer, uiteenlopende visuele schoolhulpmiddelen. Zo zijn er naast boeken met afbeeldingen ook driedimensionale hulpmiddelen op anatomisch gebied (lichamen of lichaamsdelen van was, papier mache of kunststof gemaakt of op sterk water gezet) en bij de zoölogie opgezette dieren.
Daarnaast waren er qua afbeeldingen in het verleden platen van natuur(landschappen), waaronder de bekende van M.A. Koekoek (waarbij het planten- en dierenleven rond en in een transparante sloot kon worden waargenomen) en bijvoorbeeld opengewerkte anatomische afbeeldingen van onze spieren of ingewanden.
In India zijn er op kleiner formaat (uit te delen aan kinderen), vroeger op papier, maar tegenwoordig ook op groter formaat en geplastificeerd, voor aan de muur van klaslokalen naast natuurafbeeldingen en andere typologisch behandelde thema’s ook moralistische, vaak wat knullig getekende lessen aanschouwelijk verbeeld, waarmee de leerling zedelijk onderricht wordt.
Dit op zich mooi uitgevoerde boek is nogal saai en wat ‘schoolmeesterachtig’ geschreven, met voor de leek een te uitputtende gedetailleerdheid. Het ene kaartenontwerper na de andere passeert de revue. Het is eenzelfde euvel als waardoor talloze schoolkaarten hebben gefaald: te veel (kleine) details, die vanaf een afstand, achterin de klas, niet te lezen zijn, waardoor ze als onderwijsmiddel niet goed tot hun recht kwamen. Zo schrijft de auteur zelf:
Vooral de schoolwandkaarten uit de negentiende eeuw gaan mank aan een groot euvel. Overladen met details en van een afstand niet duidelijk.
Terwijl al snel bleek, dat weglaten de kunst was, omdat ‘schoolwandkaarten zelfs van de verst gelegen schoolbank volkomen onderscheiden moesten worden.’
Ook de hoofdstuk-indeling komt met zijn thematische opsplitsing nogal rommelig over. Wellicht had een meer chronologische aanpak de lezer beter aan de hand genomen bij dit toch vrij specialistische onderwerp.