De ontvoering van Jean McConville
Jean McConville was achtendertig toen ze verdween en bijna de helft van haar leven was ze zwanger geweest of herstellende van een bevalling. Ze bracht veertien kinderen ter wereld, van wie ze er vier verloor. Daarmee had ze tien kinderen, die in leeftijd varieerden van de twintigjarige Anne tot Billy en Jim, de zesjarige tweeling met hun lieve ogen. Tien voldragen kinderen baren, laat staan voor hen zorgen, lijkt op zich al een knap staaltje uithoudingsvermogen. Maar dit was Belfast anno 1972, een stad waar enorme, onhandelbare gezinnen de norm waren. Jean McConville verwachtte geen applaus en onderscheidingen. En die kreeg ze dan ook niet.
In plaats daarvan stelde het lot haar nog verder op de proef toen haar man Arthur overleed. Na een slopende ziekte was hij opeens verdwenen en stond zij er alleen voor: een weduwe met een schraal pensioentje, zonder betaalde baan en tien financieel van haar afhankelijke kinderen. Verslagen door alle tegenslag kostte het haar grote moeite emotioneel in balans te blijven. Het merendeel van de tijd bleef ze thuis en steunde ze op de oudere kinderen om de kleintjes in het gareel te houden, terwijl ze zichzelf staande leek te houden – het was alsof het haar voortdurend duizelde – met de ene na de andere sigaret. Langzaam rekende Jean af met haar tegenspoed en inmiddels probeerde ze plannen te maken voor de toekomst. De grootste tragedie moest huize McConville echter nog treffen.
‘Jas aan!’
Onlangs was het gezin verhuisd van het appartement waar Arthur zijn laatste dagen had doorgebracht naar een iets ruimere woning in Divis Flats, een bedompt en kolossaal woningbouwcomplex met goedkope flats in West-Belfast. Het was een koude december en tegen het einde van de middag had de duisternis de stad al opgeslokt. In het nieuwe appartement was het fornuis nog niet aangesloten en daarom besloot Jean het er een keertje van te nemen; ze stuurde haar dochter Helen, die vijftien was, naar een snackbar in de buurt om fish-and-chips te halen. Terwijl de rest van het gezin wachtte op het eten besloot Jean een warm bad te nemen. Met jonge kinderen is een ogenblik voor jezelf vaak alleen te vinden achter een gesloten badkamerdeur. Jean was klein van stuk en oogde bleek. Ze had fijne gelaatstrekken en haar donkere haar droeg ze strak naar achteren gekamd. Voor haar bad nam ze rustig de tijd. Toen ze zich net had afgedroogd, haar huid nog gloeiend, werd er op de voordeur geklopt. Het was tegen zeven uur ’s avonds en de kinderen namen aan dat het Helen met het eten was.
Toen ze de deur opendeden stormde er echter een bende mensen naar binnen. Alles ging zo snel dat geen van de kinderen McConville kon zeggen hoeveel mensen het precies waren, een stuk of acht misschien? Het konden er ook tien of twaalf zijn geweest, maar het waren mannen én vrouwen. Sommigen droegen bivakmutsen, anderen hadden een nylonkous over hun hoofd getrokken die hun gezicht veranderde in een griezelig masker. Zeker één van hen had een pistool. Toen Jean half aangekleed en omgeven door haar angstige kinderen verscheen, zei een van de mannen kortaf: ‘Jas aan!’ Ze begon enorm te beven toen de indringers haar uit het appartement probeerden te trekken.
‘Wat gebeurt hier allemaal?’
…vroeg ze steeds angstiger. Dat was het moment waarop de kinderen in paniek raakten. Michael, die elf was, probeerde zijn moeder vast te pakken. Billy en Jim sloegen huilend hun armen om haar heen. De indringers probeerden de kinderen te kalmeren met de verzekering dat ze Jean zo weer terug zouden brengen; ze wilden alleen even met haar praten en binnen een paar uurtjes zou ze weer thuis zijn.
Geen vreemden
De zestienjarige Archie, op dat moment het oudste kind in huis, vroeg of hij mee mocht met zijn moeder, waar ze ook naartoe moest. De indringers stemden daarmee in. Jean McConville deed haar tweedjas aan en knoopte een hoofddoek om. Ondertussen waren de jongste kinderen in een van de slaapkamers geduwd. Daarbij hadden de indringers geruststellende woorden gesproken en de kinderen bij hun naam genoemd. Een paar mannen waren niet gemaskerd. Tot zijn grote schrik besefte Michael McConville dat de mensen die zijn moeder meenamen geen vreemden waren. Het waren buren.
Divis Flats was een nachtmerrie uit een ets van Escher, een betonnen wirwar van trappenhuizen, galerijen, gangen en overbevolkte appartementen. De liften waren steevast defect. Jean McConville werd door de burenbende uit haar flat gesleept, over de galerij en daarna de trappen af getrokken. Normaal gesproken waren er zo vroeg ’s avonds altijd wel mensen, zelfs ’s winters: kinderen die tegen een bal schopten in een halletje, arbeiders die terugkwamen van de fabriek. Maar het viel Archie op dat het griezelig stil en leeg was in het complex, bijna alsof het flatgebouw was ontruimd. Er was niemand om te protesteren, geen buurvrouw die alarm kon slaan.
‘Opsodemieteren!’
Terwijl ze bang voortschuifelden bleef Archie dicht bij zijn moeder. Jean klampte zich ook aan hem vast, niet van plan hem los te laten. Maar onder aan de trap wachtte een grotere groep: maar liefst twintig man in vrijetijdskleding met bivakmutsen op. Een paar mensen hadden een vuurwapen. Voor de deur stond een blauw Volkswagenbusje. Opeens draaide een van de mannen zich om naar Archie. De doffe glans van een pistool lichtte even op in het donker en de jongen voelde hoe het uiteinde van de loop in zijn wang werd gedrukt.‘Opsodemieteren,’ siste de man hem toe. Archie verstijfde. Hij voelde het koude staal nog altijd tegen zijn huid gedrukt. Alles zou hij doen om zijn moeder te beschermen maar wat kon hij beginnen als jongen tegen een bende volwassenen, en nog ongewapend ook? Schoorvoetend draaide hij zich om en liep de trap weer op.
Op de tweede verdieping was een muur in het trappenhuis voorzien van een rij smalle verticale spleten, die de kinderen McConville ‘duivengaten’ noemden. Door die openingen loerend zag Archie hoe zijn moeder in de Volkswagen werd geduwd, waarna dat busje Divis uit reed en verdween. Later besefte hij pas dat die bende nooit echt van plan was geweest hem met zijn moeder te laten meegaan; ze hadden hem gewoon gebruikt om Jean de flat uit te krijgen.
Daar stond hij dan in een akelige, gure stilte. Hij probeerde te bevatten wat er net was gebeurd en te bedenken wat hij nu moest doen. Even later keerde hij terug naar het appartement. Het laatste wat zijn moeder tegen hem had gezegd:
‘Pas goed op de kinderen tot ik terug ben.’
Boek: Zeg niets. Moord en verraad in Noord-Ierland – Patrick Radden Keefe