De Ierse journaliste en ontdekkingsreiziger Daisy Bates (1863-1951) deed in de negentiende en twintigste eeuw veel onderzoek in Australië naar de Aboriginals. Zij werd gezien als één van hen en kwam daardoor veel te weten over de tot dan toe onbekende Aboriginal-cultuur.
Vertrek naar Australië
Vanwege een vlekje op haar long moet Bates op haar twintigste uitwijken naar een warmer klimaat en komt ze in Australië terecht. Daar trouwt ze met een man met wie ze nooit een hechte band zal krijgen. Mede door dat liefdeloze huwelijk krijgt ze een zenuwinzinking van de heimwee en vertrekt ze weer naar Europa. Jaren later, als ze vanaf Engeland weer met de boot naar Australië vaart leest ze de wildste verhalen over de Aboriginals in Australië. Vanwege haar journalistieke achtergrond en omdat ze iets te doen zoekt, biedt ze de Britse krant The Times aan om artikelen te schrijven over deze oorspronkelijke bewoners van Australië. Ze wil onderzoeken of al die wilde verhalen kloppen. Omdat iedereen ervan overtuigd is dat de ‘wilden’ binnen afzienbare tijd zijn uitgestorven wil Bates hun cultuur graag vastleggen voordat ze zijn verdwenen.
Onderweg naar Australië komt Bates in contact met een pater die toevallig veel weet van de Aboriginals, waardoor ze al veel voorkennis krijgt. In de buurt van Broome, in het noordwesten van Australië spoort ze een groep Aboriginals op voor haar onderzoek. Ze gaat bij hen kamperen en leert zo snel mogelijk de taal. Vervolgens beschrijft ze allerlei oeroude mythen en verhalen, om zo meer te weten te komen over de cultuur van de stam. Doordat ze op gelijke voet en oprecht geïnteresseerd met de stamleden in contact treedt, wordt ze als teruggekeerde geest beschouwd en nemen de Aboriginals haar in vertrouwen. Alles wat ze te weten komt, schrijf ze op en wordt gepubliceerd in Australische kranten. Bates krijgt van de Aboriginals de bijnaam: ‘Kabbarli’ (grootmoeder).
In dienst van de overheid
Bates’ expertise over de inheemsen wordt uiteindelijk groter dan andere antropologen en trekt ook de aandacht van de Australische overheid, die hevig in z’n maag zit met de Aboriginals. Volgens Bates hebben de Aboriginals niks meer nodig dan vrijheid en vuur, maar de overheid voelt zich verplicht om de negatieve kanten van de cultuur aan te pakken: bloedwraak en kannibalisme. Om het beleid te bepalen, wordt Bates in dienst genomen door de overheid om eerst alle informatie over de Aboriginals de bundelen. Daarna wordt ze voor tien jaar de jungle ingestuurd om meer veldwerk te verrichten. In die jaren trekt ze door de wildernis die nooit eerder door een blanke is betreden op zoek naar groepen Aboriginals om hun verhaal op te schrijven. Door Bates’ medische kennis wordt ze door de lokale medicijnmannen erg gerespecteerd. Als één van hen op sterven ligt, wordt Bates zelfs aangesteld als zijn opvolger en krijgt ze zijn ‘medicijnstaf’. Deze staf fungeert als een soort paspoort, waardoor ze bij andere stammen snel het vertrouwen krijgt.

Hoewel Bates door de inboorlingen met groot respect wordt behandeld, krijgt ze dat niet van de beroemde Britse antropoloog Alfred Radcliffe-Brown, die vrouwelijke wetenschappers maar minderwaardig vindt. Deze jonge, ambitieuze wetenschapper biedt aan haar te helpen met haar wetenschappelijk werk. In werkelijkheid publiceert hij haar artikelen echter onder zijn eigen naam en raakt hij bovendien een hoop manuscripten kwijt, waardoor Bates alles weer opnieuw moet opschrijven. Gedurende de jaren die volgen blijft de relatie tussen beiden gespannen.
Laatste jaren
Na de Tweede Wereldoorlog neemt het aantal Aboriginals voor het eerst weer toe, waardoor ze er nog steeds zijn. Nadat Daisy Bates op hoge leeftijd haar geestelijke vermogens kwijt raakt, sterft ze in 1951 op haar 87e bij een vriendin in Adelaide.