Een klaploper wordt niet erg hoog aangeslagen. Hij (of zij) teert op andermans zak en voert zelf niet zoveel uit. Een klaploper komt ongevraagd langs, is een profiteur en schuift bijvoorbeeld onuitgenodigd aan bij het avondmaal om het buikje ongegeneerd vol te vreten. De klaploper is dus een uitvreter of pannelikker. Waar komt het ouderwetse scheldwoord klaploper, dat nog altijd wordt gebruikt, eigenlijk vandaan?

Vroeger was ook wel sprake van de uitdrukking ‘metter clappe gaen‘ en ‘met de leprozenklep lopen’. Dit laatste werd ook een soort synoniem voor ‘bedelen’. Melaatsen mochten immers niet werken en moesten bedelen. Ze gingen met ‘klap en (bedel)nap’ op stap.
De bekende taalkundige F.A. Stoett zag een verband met ‘op de klap lopen’, wat zoveel betekende als schulden maken, op krediet kopen of ‘op de pof kopen’.
Bronnen ▼
-https://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_1183.php?q=klap#hl3
-https://www.taalbank.nl/2016/12/15/waar-komt-het-woord-klaploper-vandaan/
-Nederlandse spreekwoorden spreuken en zegswijzen – K. ter Laan, p.171