Een klaploper wordt niet erg hoog aangeslagen. Hij (of zij) teert op andermans zak en voert zelf niet zoveel uit. Een klaploper komt ongevraagd langs, is een profiteur en schuift bijvoorbeeld onuitgenodigd aan bij het avondmaal om het buikje ongegeneerd vol te vreten. De klaploper is dus een uitvreter of pannelikker. Waar komt het ouderwetse scheldwoord klaploper, dat nog altijd wordt gebruikt, eigenlijk vandaan?
Het woord klaploper verwijst volgens een veelgehoorde verklaring naar personen die vroeger letterlijk aan het klappen waren als ze op straat liepen. Niet omdat ze andere mensen een applausje wilden geven, maar omdat ze ziek waren. Het woord klapper zou namelijk zijn afgeleid van de ‘kleppers’ waarmee melaatsen of leprozen vroeger geluid moesten maken als ze anderen passeerden. Wie bang was ook besmet te worden, werd op die manier gewaarschuwd en kon zich snel uit de voeten maken. In plaats van een klapper werd soms ook een ratel gebruikt.
Vroeger was ook wel sprake van de uitdrukking ‘metter clappe gaen‘ en ‘met de leprozenklep lopen’. Dit laatste werd ook een soort synoniem voor ‘bedelen’. Melaatsen mochten immers niet werken en moesten bedelen. Ze gingen met ‘klap en (bedel)nap’ op stap.
De bekende taalkundige F.A. Stoett zag een verband met ‘op de klap lopen’, wat zoveel betekende als schulden maken, op krediet kopen of ‘op de pof kopen’.
Bronnen â–¼
-https://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_1183.php?q=klap#hl3
-https://www.taalbank.nl/2016/12/15/waar-komt-het-woord-klaploper-vandaan/
-Nederlandse spreekwoorden spreuken en zegswijzen – K. ter Laan, p.171