Herinneringen van drie bemanningsleden van het MS Oranje

Koos Buis, Ben Halswijk en ‘ketelbinkie’ Hein Visbeek
10 minuten leestijd
MS Oranje op zee (CC0 - Nationaal Archief - Anefo )
MS Oranje op zee (CC0 - Nationaal Archief - Anefo )
Het schip MS Oranje was het grootste en snelste passagiersschip dat ooit op een Amsterdamse werf werd gebouwd. Tachtig jaar geleden werd het schip gebouwd voor de lijndienst tussen Nederlands-Indië en Nederland. Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed het dienst als hospitaalschip en na de oorlog ‘repatrieerden’ talloze personen met de Oranje van Indonesië naar Nederland op weg naar een nieuw ‘thuis’. Bij het Scheepvaartmuseum in Amsterdam loopt momenteel een tentoonstelling over dit historische schip. Voor een bijbehorend boek zijn verschillende oud-bemanningsleden geïnterviewd. Op Historiek publiceren we drie van die portretten. Hoe kijken Koos Buis, Ben Halswijk en ‘ketelbinkie’ Hein Visbeek terug op hun tijd op de Oranje?


Als een prei bijna je dood wordt

In de kombuis met meneer Buis

Koos Buis
Koos Buis (Foto: Rose Ieneke van Kalsbeek)
Jacobus Buis (Den Helder, 1946) voelt zich al zijn hele leven een beetje Indonesisch. Niet zo gek voor iemand die zijn eerste levensjaren doorbracht op een zonnig eiland in onze voormalige kolonie. Koos Buis was pas vijf maanden oud toen hij al in een vliegtuig zat. Samen met zijn moeder, halfzusje en halfbroertje vloog hij zijn vader achterna die diende in het Nederlandsch-Indische leger.

Koos Buis vertelt hoe zijn ouders elkaar ontmoetten in Singapore in december 1945: “Mevrouw, zal ik uw koffertje dragen?” Op dat moment stond de moeder van Koos uitgeput op de treeplank om per schip richting Nederland te gaan, met een tussenstop in Southampton. Met twee jonge kinderen aan haar rok kon mevrouw wel wat hulp gebruiken.

“Mijn moeder kwam uit een Jappenkamp en mijn vader had onder dwang gewerkt aan de Birmaspoorweg. Beiden hadden het overleefd maar mijn vader kampte met trauma’s, waar hij zijn leven lang onder heeft geleden.”

Die vaart terug naar Nederland was niet direct een opluchting voor zijn verliefde ouders: “er brak een mazelenepidemie uit en veel kinderen stierven.” Zijn vader moest al snel terug naar Indië en moeder trouwde met de handschoen om haar man achterna te gaan.

De schreeuwende groenteboer

“Ik was een kleuter, dus die onafhankelijkheid heb ik niet bewust meegekregen, maar ik kan mij nog goed herinneren dat we op stel en sprong weg moesten uit Medan. Nederlanders waren daar niet meer gewenst. Terug in Nederland werden we ook niet met open armen ontvangen. Ik had een moeilijke tijd. Dan stond ik in de winkel en vroeg ik om twee ketimun. De groenteboer joeg me schreeuwend de deur uit en ik kwam zonder komkommers thuis. Ik werd een beetje een bravoure jongetje met een afkeer van de regering. Mijn ouders zijn bij thuiskomst echt slecht behandeld. Er werd veel beloofd. Maar er kwam niks.”

Pa Buis was bang dat Koos een klein crimineeltje zou worden in Den Helder en wilde dat hij ging varen om te voorkomen dat hij nog meer rottigheid uit zou halen. Met zijn opleiding in banket werd Koos Buis in 1963 aangenomen als koksmaat op de Oranje. “Ik begon in de keuken waar gekookt werd voor de bemanning. Die zat in de boeg, daar ving je alle klappen op in die duikelaar [de Oranje]. Je eerste storm is spannend, maar het doet je al snel niks meer als je alle pannen door de keuken ziet gaan.” Koos Buis werd door zijn hutgenoten, twee slagers, ondergedompeld in het leven op zee. “Zij hadden een net pak en een stropdas in de kast hangen. Daarmee begaven ze zich op het passagiersdek, wat niet mocht, op zoek naar ouwe vrouwen met geld. Ze verdienden wat bij als gigolo en ik kon hun pakkie lenen voor een dansje met een leuke dame die ik had gezien.” Dat was een duur dansje, want de kapitein greep hem bij zijn lurven en Buis mocht een week gage inleveren. Maar dat weerhield de jongens niet van soortgelijke acties.

“In Singapore was ik met de jongens op een feestje in Boogy Street. Ik danste met de mooiste dame die er was, die in werkelijkheid een man bleek te zijn. Die jongens lachten zich dood. En in Miami scheurden we rond in een cabrio, die de dames aan boord hadden gehuurd. Ik zat grijzend op de achterbank.”

Menukaart Oranje uit 1939
Menukaart Oranje uit 1939

De Number one

Op een specifieke donkere herinnering na, leek alles één groot feest. Een bos prei werd bijna de dood van de onwetende Koos Buis. “We hadden een hoop Chinezen onder de bemanning, want we mochten niet meer met Indonesiërs varen. Die hadden hun eigen leider: de ‘Number One’. Op een dag zag ik een van hen een bos prei jatten. Ik ging hem achterna en sloeg hem met die prei voor zijn hoofd. ‘s Avonds had ik de hele gemeenschap woedend voor mijn deur staan. De kapitein vertelde mij later dat ik geluk had gehad, het was vrij gebruikelijk om stilletjes overboord te worden gekieperd door die Chinezen. Later ben ik bevriend met ze geraakt en leerden zij mij bami koken.” Koos maakt lange armbewegingen als hij laat zien hoe hij noodles leerde maken. Het jaar voordat de Oranje werd verkocht, ging hij terug aan wal met herinneringen voor een heel leven.

Koos Buis nam zich op jonge leeftijd al voor: ooit, ooit ga ik terug naar Indonesië. En zo is het gegaan. Al bijna twintig jaar woont hij op Bali, waar hij nog steeds liever bami eet dan aardappels. Met zijn Indonesische schone en het motto dat hij op zijn boek schreef, leeft Koos nog steeds als toen: It’s my life and I do what I want.


“Het was toch het vlaggenschip”

Ben Halswijk, werktuigkundige

Ben Halswijk
Ben Halswijk (Foto: Rose Ieneke van Kalsbeek)
“Ik was altijd aan het knutselen. Aan oude fietsen en brommertjes. Mijn oom was hoofdmachinist aan boord van de Oranje. Van hem hoorde ik avontuurlijke verhalen over zijn tijd op zee en het werken aan de gigantische motoren aan boord van het schip. In die tijd ging ik ook vaak zeilen met een maatje van mij die een Flying Fifteen had. Daar moet het idee van de Zeevaartschool ontstaan zijn.” Ben Halswijk (Amsterdam, 1941) maakte als werktuigkundige verschillende reizen op de Oranje tussen 1960 en 1964.

“Ik was in dienst bij de Maatschappij ‘Nederland’ en had mijn eerste ervaring opgedaan op schepen met stoommachines. De Oranje daarentegen had drie gigantische dieselmotoren. Ik kan mij herinneren dat ik best zenuwachtig was, kon ik dat allemaal wel? Het voelde als een eer om op zo’n snel schip te mogen varen. Het ging toch om het vlaggenschip van Amsterdam. Ik werd verantwoordelijk voor de verdamperij. We konden in 24 uur 300.000 liter drinkwater maken uit zeewater. De hitte van de uitlaat van de motoren werd gebruikt om stoom te maken en in een drietraps-ketel werd de stoom opgevangen, afgekoeld en gefilterd met koolstof. We draaiden vier uur op en acht uur af. In de tussentijd vermaakten wij ons prima.” De glimlach op het gezicht van Ben Halswijk spreekt boekdelen.

Stiekem op het passagiersdek

“Hoewel we de doucheruimte deelden, hadden we onze eigen hut. Op een gegeven moment had ik een hut bemachtigd die grensde aan het passagiersdek. Daar mochten we eigenlijk niet komen, maar ach, je bent jong. Met een sleutelbos rinkelen, ‘inspectie’ houden en dan daar onze ogen de kost geven.” Er waren 22 werktuigkundigen aan boord en Ben Halswijk toont een aantal foto’s van hem en zijn collega’s in de machinekamer. Ondanks het vermoeide gezicht en de vieze overall verraden de zwart-witfoto’s dat Halswijk een aantrekkelijke jongeman was.

“Ik kan mij een oudjaarsavond herinneren waar ik achter de brug ben gekropen met aan elke zijde een dame en in beide handen een fles champagne. We keken uit over zee terwijl we het nieuwe jaar invoeren.”

Als Pietje Bel en Dik Trom op zee hadden gezeten, dan waren hun avonturen zeker in de buurt gekomen van enkele hoofdstukken uit het leven van Ben Halswijk. “We hadden spijkers in het uiteinde van lange stokken geslagen. Hiermee kropen we de keuken in om kip uit de grote pannen soep te vissen.” Ben vervolgt snel: “maar eigenlijk verliep alles best ordelijk hoor, als je je misdroeg kreeg je een gagestraf.” De vijf dagen loon die je dan miste zorgde ervoor dat de bemanning in de pas bleef lopen.

Nog zichtbare littekens

‘De boot missen’ kreeg op de Oranje soms een letterlijke betekenis. “We waren in Tahiti aan de borrel geweest en een paar matrozen hadden zich bij afvaart nog niet gemeld. Toen het schip al los was gegooid, sprongen de telaatkomers het water in om via een zijruim het schip in te worden getrokken. Dat was leuk ja, dan stonden de gasten aan de reling te juichen.”

Het lijkt wel of Ben Halswijk alleen maar mooie herinneringen aan zijn tijd op zee heeft. Na lang nadenken herinnert hij zich ook mindere momenten. “Oh ja! Ik ben ook eens enorm verbrand toen het mis ging met een van de stoomketels. Toen lag ik met stinkende wonden op het hospitaaldek.”

Hospitaalbedden op het MS Oranje
Hospitaalbedden op het MS Oranje

Ook was hij in 1963 getuige van een flinke brand aan boord. Halswijk vertelt, ondanks de nog zichtbare littekens, het verhaal tussen neus en lippen door. Alsof het een kleinigheidje was naast alle prachtige herinneringen aan kameraadschap, vriendschap en verliefdheid op zee.

De zee relativeert

“De tijd op zee heeft mij gevormd. Als je in Indië op straat over zieke en arme mensen heenstapt en zo jong de verschillen tussen mensen over de hele wereld hebt gezien, dan leer je al vroeg relativeren.” Van geboortes aan boord met beschuit met muisjes voor het personeel, tot een officiële begrafenis vanwege een poliogeval. “Het schip werd stilgelegd en het lichaam ging – met toestemming van de familie – overboord.” De timmerman had ter plekke de kist gemaakt. Inderdaad, alles was aanwezig aan boord van dit varende dorp.

Het afscheid van de Oranje in 1964 heeft Ben Halswijk van dichtbij meegemaakt. “Voordat het schip werd verkocht hadden we een aantal Italianen aan boord. We moesten de capaciteit van het schip laten zien en mochten de motoren voluit zetten. Als ik terugdenk aan de Oranje, dan denk ik toch als eerste aan die grote machinekamer. Dat was de mooiste plek van het schip.”


“Bijrije Zeun!”

Hein Visbeek, ‘ketelbinkie’

Hein Visbeek
Hein Visbeek (Foto: Rose Ieneke van Kalsbeek)
“Vroeger had je de ‘dijkers’ en de ‘pleiners’. De pleiners waren de intellectuelen en de studenten. De dijkers waren de arbeiders. Ik voelde mij nergens bij horen. Ik was een straatventje van Wittenburg.” Hein Visbeek (Amsterdam, 1938) vertelt met een rasecht Mokums accent over zijn jeugd in de oude scheepvaartbuurt van Amsterdam. Voordat hij naar zee ging, loodste hij zijn twee jongere zusjes door de oorlog. De Hongerwinter staat hem bij als de dag van gisteren.

“Ik was een jaar of zes en zie mijn kleine zusjes nog voor me. Met die dikke ronde buikjes van de honger. Er was helemaal niets. Soms deelden we een kannetje melk dat ik had gebietst bij de melkboer. Mijn vader was tijdens de oorlog getorpedeerd op zee en moeder werkte vanaf zes uur ’s ochtends in de sigarettenfabriek op Bickerseiland.” Hein Visbeek is een leergierig mens; na zijn pensioen studeerde hij nog culturele wetenschappen. De jonge Hein daarentegen, hield niet van de katholieke jongensschool waar de paters de kinderen geregeld afranselden. “Ik wilde weg!” herhaalt de heer Visbeek drie keer nadrukkelijk.

Ketelbinkie

Met steun van het Prinses Margriet Fonds ging hij op zijn veertiende naar het Matrozen Instituut. “Na een jaar maakte ik mijn eerste reis, in 1953. Ik hing twee dagen over de reling. Ik ben zó zeeziek geweest, ik bleef maar overgeven. Tot er niets meer uit kwam. Als lichtmatroos, of ‘ketelbinkie’ maakte ik de hutten schoon en zorgde ik dat de bemanning kon eten. Dan schreeuwden ze: ‘Zeun! Bijrije!’ en moest ik terug naar de kombuis voor een nieuwe ketel eten.” Je hoort nog de opwinding in zijn stem als hij vertelt over zijn eigen maaltijden aan boord: “We kregen soep vooraf! En een toetje. Een toétje.” Visbeek vertelt dat hij tot die tijd vooral schillensoep had gegeten. Dit was ongekende luxe voor een kind uit de oorlog.

Een dikke peer

De waaierboeg van de Oranje wordt zichtbaar tijdens de bouw
De waaierboeg van de Oranje wordt zichtbaar tijdens de bouw
“Je wilde zo snel mogelijk matroos onder de gage worden. Je wilde meekijken, leren en opklimmen, en zelf ‘Zeun!!’ gaan schreeuwen.” In die functie begon zijn reis op de Oranje van Tandjong Priok naar Amsterdam. Maar de heer Visbeek stond ook geregeld aan het roer van het schip. “Dat was vreselijk.” Hein Visbeek maakt met wapperende bewegingen een V-vorm. “Een normaal schip ziet er zo uit en de Oranje, nou die zag er zo uit.” Hij schetst de vorm van een peer in de lucht. “Dat schip was dik en ging alle kanten op. Bovendien was het saai hoor, aan het roer staan. Je stond uren te turen naar helemaal niks. Af en toe schreeuwde er iemand iets door die lulslang [telegraaf] en dat was het.”

Een ruim vol

Al jong maakte de heer Visbeek kennis met mensen van over de hele wereld. Zo voeren er vanaf Bali honderden mensen die op hadj gingen mee. “Het ruim zat propvol Mekkagangers. Overal waren kleine kookstelletjes en maakten mensen hun eigen rommeltjes. Dat smaakte trouwens fantastisch! Maar het was ook gevaarlijk. Ik heb daar extra brandslangen uitgerold om er zeker van te zijn dat de boel niet de fik in zou gaan.” Die bonte ontmoetingen vond het – zelfbenoemde – Amsterdamse straatschoffie mooi. “Daarom was het Suezkanaal doorsteken ook zo leuk. Mensen kwamen in kleine bootjes langszij om eten en spullen te verkopen.”

Niet alle ontmoetingen waren gezellig. De heer Visbeek toont een oud en bijna uit elkaar gevallen walpasje: “In Argentinië stonden ze je aan de kade op te wachten met mitrailleurs en mocht je al je vingerafdrukken achterlaten voordat je daar een biertje kon drinken in de kroeg.” Helsinki was favoriet. Mijmerend zegt Hein Visbeek: “De meisjes waren daar zo mooi he?” Je ziet de pret nog in zijn ogen.

Discipline en plezier

De heer Visbeek voer liever ‘op de vracht’ dan op passagiersschip Oranje: “ik hield meer van de boerensfeer aan boord.” Hein Visbeek noemt zichzelf nuchter, maar uit alles blijkt dat hij veel gevoel had voor zijn omgeving.

“Het Indonesische personeel voelde zich niet op hun gemak hoor, aan boord, ’s avonds trokken ze zich terug of ze zaten uren in de bidruimte. Veel Nederlanders vonden toch dat Indonesië van ons was, ook na de onafhankelijkheid.”

Hein Visbeek heeft uiteindelijk elf jaar met veel plezier gevaren. “Als kind had ik mijn pa niet. Ik moest overleven. De tijd op zee heeft mij discipline bijgebracht en respect voor anderen. Ik was niet groot van stuk. Maar ik zei altijd: ‘grootsheid zit niet in iemands gestalte.’ Ja, ik zou niks anders doen, het was een mooie tijd die mij voor het leven gevormd heeft.”

~ Scheepvaartmuseum Amsterdam

Meer informatie over de MS-Oranje-tentoonstelling
Boek: MS Oranje – Koers gewijzigd

0
Reageren?x
×