De laatste jaren komen er steeds meer boeken op de markt die geschreven zijn door kinderen of kleinkinderen van NSB’ers. Het boek van Lenie Degen, die contextueel werker is, is er ook zo een. Je zou het kunnen beschouwen als een verwerking van een vaak akelig verleden van ouders en grootouders, opgetekend door het nageslacht. Het is daarom niet verwonderlijk dat het boek van Degen een psychologisch-historische insteek heeft.
Die insteek doet sterk denken aan het boek Het zit in de familie. Hoe we ons kunnen bevrijden van negatieve invloeden vanuit de familie (2014) van de bekende Duitse psycholoog Sandra Konrad. Konrad bespreekt hierin de zogenaamde transgenerationele overdracht. Daarmee bedoelt de psychologe dat we niet alleen via de genen aan onze voorouders verbonden zijn, maar ook via de beleefde gebeurtenissen. Elke familie heeft zo haar familiehoogtepunten en familiegeheimen. Over die laatste categorie spreekt men in de regel niet.
‘Erbij horen’
Degen schrijft daarentegen wél over een familiegeheim. Zij kiest het thema ‘erbij horen’ als rode draad voor haar verhaal. ‘Erbij horen’ is de oer-menselijke eigenschap, die te definiëren is als het ‘zich thuis voelen bij- en aanvaard voelen door een (bepaalde) groep’. Niemand wil immers buitengesloten zijn. Degen heeft duidelijk affiniteit met dit thema. Zij ontdekte dat haar grootvader Pieter ten Hoorn ver was weggestopt in de familieverhalen. De familie negeerde hem. Zij vroeg zich af hoe dat kwam en ging daarom op onderzoek uit.
Veel kinderen en kleinkinderen van NSB’ers zullen dit herkennen. Het uitdiepen van de geschiedenis van NSB-aanhangers leidt er toe dat de tijd en de context van het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog beter begrepen worden, waardoor de keuze van een NSB-vader of -grootvader in een heel ander daglicht komt te staan. Daardoor ontstaat er (hoe vreemd dat ook klinkt) meer ‘sympathie’ voor het ‘zwarte schaap’ en het ‘familiegeheim’.
Hoogeveen
Degen heeft voor het schrijven van dit boek een reis door Nederland gemaakt (letterlijk). De reis begint in Hilversum in de Zuiderkerk en eindigt daar ook weer. Het doel van die reis is om te achterhalen wat haar grootvader Pieter ten Hoorn allemaal heeft gedaan en wat er over hem in de archieven bekend is. Als amateurhistorica slaagt Degen er goed in een tijdsbeeld te schetsen door de bronnen te laten spreken en ze probeert zich (voor zover dat mogelijk is) in te leven in de situatie waarin haar grootvader verkeerde in de crisisjaren. Ook slaagt zij er goed in om haar grootvader te beschrijven zoals zij hem als kind zag:
‘Als meisje van een jaar of negen [rond 1960] heeft deze ene ontmoeting met mijn grootvader indruk op mij gemaakt. In mijn hele leven kan ik dit moment niet vergeten: dat beeld van mijn oude, zieke grootvader in een kille, koude ziekenzaal. Hij zag er toen vreselijk ziek en oud uit, voor mij een bizar beeld. (…) Grootvader zat rechtop in zijn bed en hij gaf mij een knikje. Zijn ene grote timmermanshand lag wezenloos op het laken. Het was niet leuk om te zien dat hij zo ziek was. Hij moest toen 72 jaar zijn geweest.’ (p. 29)
Het boek begint in de veengronden rondom Hoogeveen in Drenthe, een streek die, volgens Degen, enerzijds gekenmerkt wordt door sterk nabuurschap (het helpen van elkaar) en anderzijds door grote geslotenheid. Overigens typisch menselijke kenmerken: we willen aan de ene kant bij een groep horen, maar aan de andere kant ook persoonlijke vrijheid hebben. Het is echter juist die groep die onze identiteit bepaalt en aangeeft waar we in de ‘rangorde’ staan. In Hoogeveen behoorde Ten Hoorn tot de ‘bovenlaag’ van de kleine luyden (ARP) en had hij tot op zekere hoogte aanzien. Toch bevredigde hem dit niet. Hij hoorde erbij, maar ergens wilde hij meer en meer persoonlijke vrijheid.
Duidelijk beschrijft Degen de situatie in het Interbellum: de verzuiling en de daarmee samenhangende betrokkenheid op de eigen groep. Ten Hoorn behoorde tot de ‘kleine luyden’ of gereformeerden, volgelingen van dr. Abraham Kuyper, de klokkenist van de ‘kleine luyden’. Daarom gaat Degen dieper in op het gereformeerde geloof van haar grootvader. Dat verbindt zij aan het ‘lot’ of de uitverkiezing. Persoonlijk heb ik er moeite mee om dit ‘krampachtigheid’ (p. 40) te noemen. Degen bedoelt dat de gereformeerde mensen rondom Hoogeveen vanuit de predestinatie (uitverkiezing) leefden, de voorbeschikking door God. Zo schrijvend suggereert Degen dat wij dit krampachtige denken in onze tijd ver achter ons hebben gelaten, terwijl wij net zo goed ‘krampachtig’ kunnen omgaan met onze tolerantie, vrijheid en het individualisme (neoliberalisme). Hiermee laat ook Degen zich kennen als een kind van haar tijd, net zoals haar grootvader Pieter ten Hoorn een kind van zijn tijd was.
Verder beschrijft Degen nauwkeurig de ontwikkeling van Hoogeveen: de komst van stromend water, de aanleg van de spoorlijn en de ontwikkeling van het woongebied. Ook gaat zij in op de ouders van haar grootvader en hun families. Verder beschrijft zij de politieke situatie, met name van de Hoogeveense ARP, omdat Ten Hoorn namens deze partij nog zitting had in de gemeenteraad (1917-1920). Daarbij geeft ze aan dat de trits God-Nederland-Oranje een belangrijke rol in het leven van haar grootvader speelde.
Hilversum
In 1921 verhuisde Pieter ten Hoorn en zijn gezin naar Hilversum en ‘emigreerde in eigen land’ (p. 77). Overzichtelijk beschrijft Degen de politieke situatie van Hilversum in deze jaren. Ten Hoorn werd aannemer en bouwde de Zuiderkerk. Maar toen ging het mis… Het kerkbestuur weigerde de afgesproken prijs te betalen, er ontstond spanning in zijn relatie en hij kwam erachter dat het gelijkwaardigheidsbeginsel (erbij horen en gelijk zijn) dat hij ervoer in Hoogeveen veel minder gold voor Hilversum. (p. 83). Ten Hoorn voelde zich afgewezen. In 1930 verhuisden hij zijn gezin daarom naar Amsterdam, waar overigens ook meer werk was. Midden in de crisistijd kwam hij in de hoofdstad aan en al snel sloot hij zich aan bij de NSB. De manier waarop Duitsland de sociaaleconomische problemen aanpakte, sprak hem erg aan. En verder steunde Degens grootvader deze beweging, omdat hij uit Drenthe kwam en wist hoe goed het ging met de Duitse Oosterburen, waar hij, als ex-Drentenaar, contact mee had. Ook het grote saamhorigheidsgevoel in de NSB en de mogelijkheid om binnen de partij op te klimmen spraken hem aan. In 1935 volgde het lidmaatschap van de NSB, stamboeknummer 49104. Al snel klom Ten Hoorn op. Hij werd propagandist, kringleider, voorzitter kring West, propagandaleider Nederlandse Arbeidersfront en uiteindelijk zelfs lid van de Hoge Raad van Discipline (NSB).
In 1939 kwam hij samen met ds. mr. L.C.W. Ekering en W.J.C. Thomass in de gemeenteraad van Amsterdam. Hij sprak niet zoveel; Ekering was verreweg de beste spreker en redenaar van de drie. Amsterdam was de enige plaats waar de NSB meedeed aan de gemeenteraadsverkiezingen. Eind 1940 wilde Ten Hoorn echter uit de NSB stappen, de reden lag in de echtelijke sfeer, maar Mussert zelf kwam hem bezoeken en haalde hem over te blijven. Uiteindelijk leidde zijn keuze om bij de NSB te blijven in 1941 tot een echtscheiding (na 31 jaar huwelijk). Zeker in die tijd een unicum. In 1943 hertrouwde Ten Hoorn met Albertha Plett en in september 1943 benoemde de Duitse bezetter hem tot burgemeester van het Drentse Sleen. Dit ambt oefende hij tot het eind van de Tweede Wereldoorlog uit. Zijn arrestatie was op 10 april 1945 (p. 157; elders schrijft Degen 17 april (p. 138)).
Na de bevrijding, op 16 oktober 1947, sprak het Tribunaal van Assen het vonnis uit, dat schriftelijk bevestigd werd op 16 januari 1948. Ten Hoorn kreeg internering in Kamp Westerbork voor één jaar en vijf maanden met een proeftijd van drie jaar opgelegd. Zijn straf werd verzwaard met enkele andere maatregelen, zoals ontzetting uit het actief en passief kiesrecht voor een periode van tien jaar. Hij voelde zich daarna verbitterd. Degen schrijft:
‘Hij voelde zich miskend, hij had toch het beste met Nederland voorgehad. Hij was door de samenleving hard aangepakt, terwijl hij dacht dat hij juist zijn beste prestaties geleverd had. Hij was verwijderd uit de samenleving en wederom voelde hij zich buitengesloten.’ (p. 160).
Uiteindelijk voelde Ten Hoorn zich onterecht veroordeeld. Hij had zich ingezet voor de samenleving en zijn verantwoordelijkheid genomen tijdens de Bezettingsjaren en nu dit? Het ‘zwarte schaap’ van de familie voelde zich het ‘zwarte schaap’, maar om een andere reden dan waarom hij zo gezien werd door de familie. Dit alles leidde in 1951 tot een tweede echtscheiding en een terugkeer naar Hilversum, waar Ten Hoorn bij zijn dochter introk. Op 10 oktober 1962 stierf Ten Hoorn op 74-jarige leeftijd.
Hoewel uitgeverij Aspekt uit Soesterberg over het algemeen goede en mooie boeken uitgeeft, is de redactie van dit boek helaas minimaal. Ook had de afdrukkwaliteit van het fotomateriaal wel beter gekund. Desalniettemin is het boek van Degen de moeite van het lezen waard. De auteur schetst een goed tijdsbeeld en er ligt veel historisch onderzoek aan ten grondslag. Ik kan het boek zeker aanbevelen.
~ Drs. Henk Tijssen
De auteur is docent, auteur, publicist en buitenpromovendus Political History (PhD) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Boek: Versteende stilte – Een beladen familiekroniek
Lees ook: Populaire predikant Ekering koos voor de NSB