
De schedels bevonden zich jarenlang in het archief van het Universiteitsmuseum van Utrecht. In 1877 werden ze gestolen van het Urker kerkhof door de Hilversumse huisarts Van Hengel. Deze verkocht ze vervolgens aan de Utrechtse hoogleraar biologie Pieter Harting (1812-1885) voor onderzoek.
Harting deed onderzoek naar de ‘oer-Nederlander’. Omdat Urk – dat van 1200 tot 1939 een eiland was – erg geïsoleerd lag, dachten wetenschappers in de negentiende eeuw dat de oer-Nederlander daar het minst van zijn oorspronkelijke vorm had verloren. Bovendien kende het overbevolkte eiland veel ziektes en armoede, waardoor men tot de Tweede Wereldoorlog dacht dat de Urkers ‘achterlijk’ en incapabel waren. Men vermoedde zelfs dat de Urker de ‘missing link’ was tussen de Neanderthaler en de moderne mens.
Een speciaal opgericht comité heeft jarenlang gestreden voor teruggave van de schedels. Het comité werd uiteindelijk ion het gelijk gesteld door de ethische code commissie voor musea.

De schedels worden in besloten kring begraven op het Urker Kerkhof, waar ze ruim 130 jaar geleden werden gestolen.