Sieg im Westen
Op 10 mei 1940, om 5.35 uur (3.55 uur Nederlandse tijd), kwam het westfront na een maandenlange ‘schemeroorlog’ met veel gebulder tot leven. Duizenden Duitse kanonnen begonnen de stellingen van de Fransen, Nederlanders en Belgen te bestoken. Compagniescommandanten bliezen op hun fluitjes voor de aanval van de infanteristen. Tanks en trucks draaiden hun motoren warm. In de lucht zoemden de bommenwerpers en jagers westwaarts. De spectaculairste taferelen speelden zich ten noorden van de frontlinie af. Speciale eenheden landden met zweefvliegtuigen op de bovenbouw van het befaamde Belgische fort aan de Maas en namen het stormenderhand in.
Intussen sprongen voor het eerst in de militaire geschiedenis Duitse parachutisten af boven de stadsranden van Den Haag en Rotterdam en de bruggen van Dordrecht en Moerdijk. Samen met de vastberaden aanval van Legergroep B op de Maaslinie hadden die spectaculaire operaties precies het bedoelde effect. Onder dekking van het Britse Expeditieleger marcheerde de hoofdmoot van het Franse leger in allerijl naar het noorden. Via die vaak geoefende manoeuvre moest de Duitse landmacht bij de noord-zuidverdedigingslinie langs de Dijle, die van Breda tot aan het Belgische Dinant liep, opgehouden worden zodat die niet de Kanaalkust zou bereiken. Wanneer de Britten en Fransen met het oorspronkelijke Duitse plan van oktober 1939 van doen hadden gehad, of met het Schlieffenplan uit 1914, dan was dat een hoogst effectieve reactie geweest. Maar nu zouden ze met hun haastige afweerpoging de ellende over zich afroepen.
De Duitse aanval op Nederland en Noord-België was een schijnbeweging geweest. De eigenlijke hoofdstoot was niet op de Vesting Holland gericht, maar vond een paar honderd kilometer meer naar het zuiden, in de Ardennen, plaats. Onopgemerkt voor de geallieerde inlichtingendiensten denderden zeven nieuw geformeerde Duitse pantserdivisies onder commando van Legergroep A over de kronkelige boswegen die in westelijke richting door België en Luxemburg naar de Franse grens liepen. Doel waren de bruggen over de Maas tussen Dinant en Sedan. Als Legergroep A die stellingen kon innemen, was de weg vrij voor een ‘wedloop naar de zee’, via het vacuüm dat door de noordelijke opmars van de Britten en Fransen was ontstaan. De twee tegenover elkaar staande legers zouden als het ware in een draaideur klem komen te zitten, tussen de Duitse Legergroep B in Nederland en België en de tanks van Legergroep A die dwars door Noord-Frankrijk trokken.
Naar alle gewone militaire maatstaven hadden de Duitsers een buitengewoon gedurfd plan opgesteld. Als de Fransen en Britten grotere reserves hadden achtergehouden, dan had de tangbeweging van Legergroep A het risico gelopen van een tegenaanval en zelfs van een tegenomsingeling. Nu werkte het plan wonderwel. Op 13 mei, nog voordat de Fransen en Britten het gevaar beseften, vielen de bruggen van Sedan en Dinant. En de Duitse pantsergeneraals buitten de doorbraak perfect uit. In radiowagens volgden ze de stoottroepen van nabij en zo dreven ze hun strijdkrachten westwaarts, tot ín de achterhoede van het Franse leger. Daardoor werden de geallieerden compleet uit het lood geslagen en werd verhinderd dat ze een samenhangende verdedigingslinie optrokken.
De zo gevreesde tegenaanval op de kwetsbare flanken van de pantserdivisies bleef uit. De Fransen hadden zich hopeloos misrekend en hadden al hun reserves naar de westkant van de troepenbewegingen langs de Dijle–Breda-linie gestuurd. De tijdrovende bevelsketen van de geallieerde legeronderdelen werd verrast door het tempo van de gebeurtenissen. De hoofdmacht van de Engels-Franse troepen bleef zich in noordelijke richting bewegen, zelfs toen ze in het zuiden al door de tanks van Legergroep A werden ingesloten. Op 20 mei, om 20.30 uur, tien dagen na het begin van het offensief, bereikte de voorhoede van de 2e divisie van het 19e Pantserkorps de Kanaalkust bij Abbeville, daar waar de Somme in zee uitmondt.
De val was dichtgeslagen. Met een geweldige ‘slag van de sikkel’ had Legergroep A een ‘zak’ gecreëerd van 200 km lang en 140 km breed. Het was de grootste omsingeling in de militaire geschiedenis en de buit was enorm. Niet minder dan 1,7 miljoen geallieerde soldaten zaten tussen hamer en aambeeld van de Duitsers, waaronder het complete Nederlandse en Belgische leger, het hele Britse Expeditieleger en de elite van het Franse leger. Op 24 mei boden slechts de havens van Duinkerken en Oostende nog een vluchtweg. De Britten benutten de eerste gevechtspauze na veertien dagen onafgebroken Duitse aanvallen om 370.000 man via schepen in veiligheid te brengen.
Nog eens 100.000 Franse soldaten wisten uit de ‘zak’ weg te komen en trokken naar het zuiden, maar ze lieten wel al hun artillerie, tanks en vrachtwagens achter. De nederlaag was totaal. De Duitsers maakten 1,2 miljoen krijgsgevangenen. Geen enkele catastrofe die het Rode Leger in het oosten trof, is met dit debacle van de Britten en Fransen in mei 1940 te vergelijken. Een maand lang werd er nog hard gevochten in centraal Frankrijk, maar de strijd was gestreden.
Op 17 juni verzochten de Fransen om een wapenstilstand. De Duitsers bespaarden hun geen enkele vernedering: op 22 juni werd die getekend in dezelfde spoorwagon in het bos van Compiègne, waar de Duitsers in november 1918 gedwongen waren geweest hun nederlaag te erkennen. De Wehrmacht had de grootste overwinning in de Tweede Wereldoorlog behaald met verbazingwekkend weinig verliezen. De verovering van Frankrijk kostte het Derde Rijk 49.000 doden en vermisten.
De Franse verliezen geven een preciezer beeld van de intensiteit van de gevechten: in een tijdsbestek van slechts zes weken waren 120.000 Fransen gesneuveld.
De uitzonderlijke reeks gebeurtenissen die op de vroege ochtend van 10 mei waren begonnen, rechtvaardigde Hitler en zijn regime in de ogen van de meeste Duitsers definitief. De Führer had constant aangestuurd op een oorlog en na het uitbreken van die oorlog had hij weer aangestuurd op een zo vroeg mogelijk offensief. Verbeten had hij erop gehamerd dat Duitsland niet in een uitputtingsoorlog terecht moest komen. Hitler had alles op één kaart gezet en gewonnen. In één klap had de Wehrmacht Frankrijk, België en Nederland uitgeschakeld en de Britten van het continent verdreven.
Economisch gezien had het Rijk nu de controle over de grondstoffen en het productiepotentieel van het hele West-Europese vasteland. De Eerste Wereldoorlog was hopeloos aanmodderen geweest, maar wat uiteindelijk de doorslag had gegeven was het feit dat de westerse geallieerden meer troepen en materieel hadden weten op te trommelen dan het Duitse Rijk. In de zomer van 1940 had het er alle schijn van dat Hitlers Rijk had weten te ontsnappen aan die harde materiële feitelijkheid. De Wehrmacht had het militarisme weer zijn status en trots teruggegeven die het volgens haar ook toekwam als de echt beslissende factor in de wereldgeschiedenis.
Met de nodige expertise en schwung viel er veel te bereiken met relatief weinig inspanning. Maar als dat een correcte interpretatie is van de gebeurtenissen in 1940, dan maakt dat een economische analyse van de Tweede Wereldoorlog er bepaald niet gemakkelijker op. Daarom moeten we eerst stilstaan bij een analyse van de ontwikkelingen in mei en juni 1940 voordat we de economische gevolgen daarvan kunnen beoordelen.
Eén van de rationele verklaringen achteraf voor de Duitse overwinningen in 1940 was om die toe te schrijven aan een goed doordachte militair-economische blitzkrieg-strategie. We weten dat de Duitse leiders in de jaren dertig achtervolgd werden door het schrikbeeld van een langdurige uitputtingsoorlog. Daarom leek voor de historici de conclusie onontkoombaar dat het Derde Rijk bewust een nieuwe militaire structuur in het leven had geroepen, met ratelende tanks en gierende stuka’s en al, die met één enkele vernietigende slag de overwinning op het slagveld moest behalen.
Zo bezien waren de gebeurtenissen in 1940 dan wel uitzonderlijk, maar te verklaren uit het feit dat Hitlers regime erin geslaagd was een ‘strategische synthese’ tot stand te brengen: een coherent antwoord op het tactische dilemma van Duitsland, doordat oorlogstechnologie, militaire planning, diplomatie en militair-economische voorbereidingen tot een vernietigend effectief geheel versmolten. Die interpretatie is natuurlijk aantrekkelijk aangezien ze een rationele verklaring biedt voor verder onbegrijpelijke gebeurtenissen. Bovendien krijgt het economisch beleid een belangrijke rol toebedeeld, als vast onderdeel van die ‘strategische synthese’. En verder stemt ze overeen met de bioscoopjournaalbeelden van de blitzkrieg, die immers een nieuwe technologische strijdwijze leek te zijn, met tanks en duikbommenwerpers.
Ter onderbouwing van die these kan men nog aanvoeren dat Hitler al sinds tenminste 1936 herhaaldelijk verklaard had dat de tijd niet in het voordeel van Duitsland werkte en bovendien, bij het thema ‘Westfront’, zelf graag de term ‘verrassingsaanval’ in de mond genomen had. Vaststaat dat hij in de loop van de winter 1939/40 krachtig had ingegrepen om de Wehrmacht te dwingen zich uitsluitend op de strijd te concentreren die hij de komende zomer wilde aangaan.
Maar de conclusie dat Hitler consequent een blitzkrieg-strategie heeft voorgestaan, staat haaks op wat we sindsdien te weten zijn gekomen over het interne functioneren van het naziregime en op wat zich in 1940 op de slagvelden heeft afgespeeld.
Het Heer dat in mei 1940 Frankrijk was binnengevallen, was bepaald niet het perfect afgestelde wapen van een moderne tankoorlog. Onder de 93 gevechtsklare divisies, waarover het Derde Rijk op 10 mei 1940 beschikte, bevonden zich maar 9 pantserdivisies met in totaal 2439 tanks. Die eenheden stonden tegenover een wezenlijk zwaarder gemotoriseerd Frans leger met 3254 tanks. Telt men daar de Belgische, Nederlandse en Britse tanks bij op, dan komt men op maar liefst 4200 tanks, wat de aantallen van de Wehrmacht sterk overtrof. Die kwantitatieve inferioriteit werd ook zeker niet goedgemaakt door de kwaliteit. Of men nu de bewapening of bepantsering neemt, feit is dat de meeste Duitse tanks die in 1940 het slagveld werden opgestuurd, inferieur waren ten opzichte van hun Franse, Britse en zelfs Belgische tegenhangers. En ook de zo vaak gehoorde bewering, dat de concentratie van tanks in speciale pantserdivisies van de Wehrmacht de Duitsers in beslissende mate voordeel hebben opgeleverd, moet men niet klakkeloos aannemen.
Dat Frankrijk veel tanks verspreid had ingedeeld bij de infanterie-eenheden klopt, maar gezien het grote aantal waarover het land beschikte, kon het zich dat ook permitteren. Het merendeel van de modernste Franse tanks was ondergebracht in aparte eenheden die zich, op papier althans, met de Duitse pantserdivisies konden meten. Ook de Luftwaffe was, ondanks haar angst- aanjagende reputatie, getalsmatig niet in het voordeel. In mei 1940 werd geschat dat haar vloot uit 3578 gevechtsvliegtuigen bestond – tegenover de 4469 toestellen van de geallieerde luchtstrijdkrachten.
Nog in mei 1940 was de Franse Armée de l’Air aanzienlijk versterkt door de levering van meer dan 500 Amerikaanse toestellen, waaronder eersteklas gevechtsvliegtuigen die zeer zeker in staat waren de brutale indringers van de Luftwaffe met succes op te vangen.
Gezien genoemde aantallen is het duidelijk dat de Duitse successen niet zijn toe te schrijven aan de overweldigende superioriteit van de industriële uitrusting van moderne oorlogvoering. Nu kan het natuurlijk best waar zijn dat het Derde Rijk wel degelijk een goed gecoördineerde blitzkrieg-strategie gevolgd heeft, maar vanaf 1933 eenvoudig niet genoeg tijd heeft gehad om de aanzienlijke achterstand op Groot-Brittannië en Frankrijk goed te maken. Maar wanneer we de hapsnap-maatregelen ten behoeve van de Duitse herbewapening, die in de vorige hoofdstukken aan de orde zijn gekomen, nog eens de revue laten passeren, is het moeilijk de vinger te leggen op die ‘strategische synthese’ waarover de aanhangers van de blitzkrieg-theorie het hebben. Het tempo en de omvang van de wapenproductie na 1933 zijn zeker indrukwekkend te noemen, maar wat Hitlers streven naar herbewapening nu juist kenmerkt is het feit dat het hem ontbrak aan een duidelijk logisch-strategisch uitgangspunt en aan een realistische visie op het soort oorlog dat Duitsland eventueel te wachten stond.
De enorme bewapeningsplannen van 1936 en 1938 getuigen in ieder geval niet van een helder idee van een te verwachten blitzkrieg. Prioriteit werd gegeven aan de uitrusting en training van een omvangrijke, maar toch maar deels gemechaniseerde landmacht, naast een strategische luchtmacht en een Hochseeflotte. Bovendien weten we dat die plannen in de eerste helft van 1939 in het honderd waren gelopen als gevolg van de acute betalingsbalansproblemen van het Rijk. En bij de inkoopcrisis in de zomer van 1939 valt al helemaal geen samenhangende strategie te ontdekken.
Het uitbreken van de oorlog zorgde ervoor dat men zich weer moest focussen en dat de militaire expansie opnieuw op volle toeren ging draaien. Maar zoals uit het vorige hoofdstuk bleek, zijn er ook in die laatste fase geen aanwijzingen te vinden dat de Duitse bewapeningsprojecten op iets als een coherente blitzkrieg-gedachte waren gestoeld. Wat de landmacht betrof werd er absolute voorrang gegeven aan het munitieprogramma. En die beslissing schijnt eerder te zijn ingegeven door de ervaringen in 1914 dan door de verwachtingen ten aanzien van 1940.
De enorme investeringen in de middellangeafstands-bommenwerper Ju 88 waren overigens wél te danken aan het toen heersende vertrouwen in de blitzkriegachtige effectiviteit van oppervlaktebombardementen. Maar juist dat ene aspect van de blitzkrieg-gedachte zou al heel snel volstrekt illusoir blijken te zijn.
Dat er geen verband te ontdekken valt tussen de militair-industriële voorbereidingen van Duitsland en de gevechten die de Wehrmacht daadwerkelijk zou moeten leveren, wordt nog duidelijker wanneer we nog eens de kronkelwegen van de militaire besluitvorming trachten te volgen. Vóór september 1939 had de landmacht nog geen plan voor een offensieve operatie in Frankrijk uitgewerkt. Gezien de sterkte van de Franse en geallieerde legers was dat niet bepaald een militaire optie die de Duitse legerleiding wilde overwegen. Het eerste, in oktober 1939 snel in elkaar gezette plan, had niemand overtuigd.
Toch werd de wapenproductie vanaf december 1939 blijkbaar aan dat plan aangepast: een snelle noordelijke doorstoot richting Het Kanaal, gevolgd door luchtaanvallen op Groot-Brittannië. De beperkte doelstellingen van dat plan strookten niet met Hitlers herhaaldelijk geuite voornemen om de oorlog via één vernietigen- de slag in het westen te beëindigen. Toch bleef het plan tot medio februari 1940, toen zich een incident voordeed, van kracht: nadat twee onvoorzichtige officieren met een aktetas vol stafkaarten boven Frans grondgebied waren neergeschoten, was de weg vrij voor het gedurfde alternatieve plan om door de Ardennen op te trekken en de tegenstander ten slotte in te sluiten. Het was uitgewerkt door de briljante chef-staf van Legergroep A, luitenant-generaal Erich von Manstein. In december 1939 hadden Brauchitsch en Halder van het opperbevel Mansteins voorstel nog als volstrekt onzinnig en veel te riskant afgewezen.
Pas in de laatste week van februari, nadat Hitler veel op hen had ingepraat, gingen ze er ten slotte mee akkoord de hoofdmacht van het Heer voor Mansteins ‘sikkelslag’ in te zetten, kortom voor de operatie die hun zo’n geweldig succes zou opleveren. In die periode was het evenwel veel te laat voor een adequate aanpassing van het wapenprogramma. De blitzkrieg-overwinning in Frankrijk was derhalve niet het logische resultaat van een zorgvuldig geplande ‘strategische synthese’, maar het gevolg van een ingenieuze, maar hoogst riskante improvisatie – een militair ‘noodverband’ voor de strategische dilemma’s die Hitler en de legerleiding nu juist tot februari 1940 hadden verzuimd op te lossen.
Naderhand kwam het noch de geallieerden noch de Duitsers goed uit om te wijzen op de ongelooflijke lukrake manier waarop de Wehrmacht haar tot dan briljantste militaire succes wist te boeken. De Britten en de Fransen konden zich wel vinden in de mythe van de blitzkrieg, aangezien die een andere verklaring voor hun erbarmelijke nederlaag bood dan hun eigen incompetentie. Maar terwijl het de geallieerden goed uitkwam de zogenaamde superioriteit van het Duitse materieel extra te benadrukken, bezag de Duitse propaganda de blitzkrieg vanuit een veel minder materialistisch gezichtspunt.
Tenslotte zou een oorlog die volledig door de techniek bepaald werd, totaal in tegenspraak zijn geweest met de voluntaristische en antimaterialistische grondbeginselen van de nazi-ideologie. Precies dat hadden ook de Zwitserse censoren voor ogen toen ze hun kranten – een van de belangrijkste bronnen van neutrale informatie in continentaal Europa – in de zomer van 1940 instrueerden toch vooral de nadruk te leggen op de ‘geweldige militaire prestaties van het Duitse leger’. [cursivering door auteur] Een onpartijdig, evenwichtig verslag was volgens hen alleen dan gewaarborgd indien men het succes van Duitsland niet ‘neerbuigend’ toeschreef aan louter de ‘machine’ en de ‘technologische inzet’. Om de triomf te vieren liet de Duitse legerleiding de propagandafilm Sieg im Westen maken.
Zoals te verwachten viel bestond die uit een collage van bioscoopjournaalbeelden, waarbij sterk de nadruk werd gelegd op het spectaculaire oprukken van de Duitse pantserdivisies. Natuurlijk werd de strijd ook als een bewegingsoorlog van machines getoond, maar in dat opzicht maakte de film geen onderscheid tussen de partijen. Ook wanneer de Fransen of Britten in beeld verschijnen, ziet men in eerste instantie hun machines. Tanks en vliegtuigen waren het gemeenschappelijke kenmerk van de moderne oorlogvoering.
Propagandafilm: ‘Sieg im Westen’
Nergens in de film wordt gesuggereerd dat de Wehrmacht-overwinning te danken zou zijn geweest aan technische superioriteit. Als er al een verklaring wordt gegeven, dan eerder van het tegenovergestelde. Verreweg de meest indringende sequentie is die van een Duitse geniesoldaat die moederziel alleen een reusachtige Belgische bunker verwoest. In een andere sleutelscène, aan het eind, besteedt Sieg im Westen veel aandacht aan de vernieling van de Maginotlinie.
In een reeks snelle beeldovergangen worden vooroorlogse opnamen van de Franse verdedigingslinie, die de buitengewoon moderne technologie ervan moesten aantonen, gezet tegenover de heldhaftige acties van individuele Duitse soldaten die de fortificaties afbreken. Tegelijkertijd zegt een commentaarstem:
‘Duitse jongemannen, vervuld van ideologisch vuur, bedwingen technologie en materiaal.’
Voor Hitler, maar ook voor anderen, bewees de overwinning van de Wehrmacht de superioriteit van het ‘arische ras’ en de genialiteit van zijn persoonlijk leiderschap. Het was precies die overwinning die het glorierijke Duitse leger altijd al had moeten behalen, het levende bewijs voor de mystieke band tussen het Derde Rijk en het mythische moment van de natievorming, dat in september 1870 op exact hetzelfde slagveld, bij Sedan, had plaatsgevonden. Niet voor niets riep veldmaarschalk Keitel na de capitulatie van Frankrijk Hitler plechtig uit tot ‘grösster Feldherr aller Zeiten’ (in de volksmond verbasterd tot ‘Gröfaz’). In zijn officiële verklaringen schreef het OKW het succes toe aan de ‘revolutionaire dynamiek van het Derde Rijk en het nationaalsocialistische leiderschap’.
De overwinning op Frankrijk zorgde voor het rotsvaste geloof dat de Wehrmacht onoverwinlijk was, dat ze elke tegenslag te boven kon komen. Dat superioriteitsgevoel werd iets vanzelfsprekends en beheerste voortaan alle militaire plannen. Ironisch is wel dat jongere historici bij het doorprikken van de technologische versie van de blitzkrieg-mythe zich vervolgens weer schaarden achter het overwinningsverhaal van het regime. Dat wil zeggen, ook zij verklaarden dat een van de grootste overwinningen in de militaire geschiedenis tegen alle verwachting werd behaald dankzij de geniale ingeving van generaal Von Manstein en de superieure gevechtskracht van de Duitse troepen.
Van die bewering is het nog maar een kleine stap naar de stelling dat de materiële krachtsverhoudingen op het beslissende moment nauwelijks of helemaal geen rol hebben gespeeld voor de afloop van de oorlog. Een dergelijke uitspraak doet niet alleen vragen rijzen ten aanzien van de betekenis van de materiële krachtsverhoudingen in het algemeen. Men moet zich ook verwonderd afvragen hoe de geallieerden de oorlog überhaupt hebben kunnen winnen.