Er zijn gemeentes in de Noordkop die zeer veel burgemeesters hebben gehad. Al die mannen (vrouwen in het ambt is een betrekkelijk jong verschijnsel) functioneerden wisselend. De een bleek het werk meer in de vingers te hebben dan de andere. Een burgemeester moest van alle markten thuis zijn. Maar in de eerste plaats moest hij er van overtuigd zijn dat het belangrijk is in de gemeente waarin hij werkt ook te wonen. Hij dient op moeilijke momenten een steun en toeverlaat te zijn voor de gemeentenaren. Toch waren er burgemeesters die er anders over dachten. Dit is het verhaal van zo’n burgervader.
Op 27 oktober 1913 overleed burgemeester Gerardus Cornelis Hulst op 70-jarige leeftijd. Hij was 43 jaar lang burgemeester van De Zijpe én Callantsoog geweest. Enkele maanden later, op 20 januari 1914, kregen de Callantsogers te horen dat zij een ‘eigen’ burgemeester zouden krijgen. Het kiezen van een goede kandidaat was het voorrecht van de Commissaris der Koningin. De Callantsogers noch de gemeenteraad hadden er iets over te zeggen. Het had koningin Wilhelmina behaagd om jonkheer Egbert Willem Justinus de Beyer te benoemen in het ambt van burgemeester van Callantsoog. Zijn adellijke titel verkreeg hij door lobbywerk van zijn vader, die ook een ontmoeting met het rijkste meisje (later zijn vrouw) in zijn omgeving arrangeerde. De Beyer had in enkele gemeentes stage gelopen om het vak van gemeenteadministrateur onder de knie te krijgen. Een universitaire titel zat er voor hem niet in: de adellijke titel kwam hem goed van pas en opende deuren die anders voor hem gesloten waren gebleven. De Callantsogers waren erg verheugd bij het vernemen van het nieuws en er werd meteen een feestcommissie samengesteld onder leiding van schoolmeester Johannes Langhorst.
Eigen burgemeester
Op 11 februari 1914 vergaderde de feestcommissie in café Van Scheijen te Groote Keeten onder veel belangstelling van de ingezetenen van de gemeente, die toen uit 3 delen bestond, te weten Koegras, Groote Keeten en het Dorp (Callantsoog). Langhorst vroeg om medewerking van het publiek om van de inhuldiging op 24 februari een feestelijke dag te maken. Hij vroeg met name hulp voor het ‘groenmaken’ (maken van erepoorten versierd met bladergroen) en bij de formatie van een ruiterstoet. Tijdens de vergadering gaven zich meteen 13 ‘Koegrassers’ op om een erepoort te maken bij de Callantsogervaart nabij café Ruitenberg. Bij de kaasfabriek in Groote Keeten zou ook een erepoort worden gemaakt waarvoor zich zelfs 24 Keetemers hadden opgegeven. Voor de woning van Adriaan Vos in het Dorp zouden 21 Callantsogers een erepoort bouwen. Voor de bekostiging van de materialen kreeg ieder team een budget van 15 gulden. De ingang van het raadhuis zou een feestelijk aanzicht krijgen. Er gaven zich zo’n 40 ruiters op om de inhuldigingsstoet te begeleiden.
Op 24 februari 1914 arriveerde De Beyer op spoorhalte (station) Koegras (Julianadorp) waar twee landauers stonden te wachten om hem, zijn verloofde en zijn gevolg mee te nemen voor een triomfantelijke rondrit door de gemeente Callantsoog. Meester Langhorst hield een welkomstrede waarin hij de hoop uitsprak dat de burgemeester zich in Callantsoog thuis zou gaan voelen en er zou gaan wonen. Raadslid De Heer sloot zich bij die wensen aan. De jonge Dieuwertje Zander hield een ‘kinderlijk’ toespraakje en overhandigde het burgemeesterspaar een boeket bloemen. Na alle plichtplegingen kon de rondrit eindelijk beginnen. Nadat het muziekkorps het Wilhelmus ten gehore had gebracht, nam De Beyer samen met zijn verloofde plaats in de voorste landauer. Wethouder (loco-burgemeester) Govers en gemeentesecretaris De Rijke vergezelden het paar. In het andere rijtuig namen familieleden van de nieuwe burgemeester plaats die vergezeld werden door wethouder Den Das. De stoet werd voorafgegaan door een dertigtal ruiters voorzien van bruine broekkappen, groene sjerpen en ‘Transvaalse hoeden’. De voorste ruiter was geheel in het wit gekleed en droeg het wapen van Callantsoog. In zijn kielzog reden de amazones J. Zander en N. Stee. Het muziekkorps volgde in een grote wagen. Daarachter de rijtuigen. De stoet sloot af met nog een twintigtal ruiters.
Installatie
Onder muzikale begeleiding van het muziekkorps zette de lange stoet zich in beweging via de Callantsogervaart en de Langevliet over de Nieuweweg naar Groote Keeten, waar de eerste burger bij de erepoort ter hoogte van de kaasfabriek door W. Klaver namens de Keetemers werd verwelkomd. Schoolmeisje Geertje Weij heette de burgemeester namens de Keetemer jeugd een hartelijk welkom, waarbij zij niet vergat een boeket te overhandigen. Omdat het niet mogelijk was door Groote Keeten langs het duin naar Callantsoog te rijden (er was nog geen Duinweg) maakte men rechtsomkeert en vervolgde men de route via de Schinkeldijk, de Oosterweg en vervolgens over de Abbestederweg naar het Dorp. Op het plein had zich een grote menigte verzameld. E.R. Braam heette de burgemeester welkom en sprak evenals de andere redenaren de hoop uit dat De Beyer zich in Callantsoog thuis zou gaan voelen en er zou gaan wonen. Bij het raadhuis stonden schoolkinderen opgesteld die enkele liedjes zongen. Greta van den Berg bood het paar een flinke bos bloemen aan. Eenmaal in het raadhuis gearriveerd bood Geertje Kruisveld het paar de ‘erewijn’ aan. Na het nemen van een slokje wijn installeerde locoburgemeester Govers de kersverse burgervader.
Op 29-jarige leeftijd begon De Beyer aan zijn eerste baan. Ofschoon Callantsoog een gemeente was met zo’n 1200 inwoners kon het toch wel eens een zware opgave zijn voor iemand die net aan zijn loopbaan was begonnen. Glimmend van trots liet hij zich door wethouder Govers de ambtsketen omhangen. Toch wat verrast door het enthousiaste onthaal dat hem ten deel viel, lukte het hem goed een woordje te richten tot de Callantsogers: “Gij ziet voor u een jongen man, die aan het begin van zijn ambtelijken loopbaan staat. Of ik aan de verwachtingen zal kunnen voldoen, moet aan de toekomst worden overgelaten”, sprak hij op plechtige toon. Hij vervolgde met: “Ingezetenen van Callantsoog, mocht ik u met het een en ander van dienst kunnen zijn, u inlichtingen kunnen geven, klopt gerust bij mij aan. Gij zult in mij steeds een open oor en oog vinden om uwe belangen te behartigen en te verdedigen.” Die avond barstte de feestvreugde los in meerdere etablissementen in de gemeente Callantsoog. Het Dorp, Groote Keeten én Koegras hadden een eigen burgemeester. Jonkheer Egbert Willem Justinus de Beyer.
Extra taken
Al snel na zijn installatie werd De Beyer geconfronteerd met allerlei zaken die als ‘extraatje’ op zijn bord kwamen. In de zomer van 1914 werd hij burgemeester in (Eerste Wereldoorlog) oorlogstijd. Op 28 juli ving de ‘Grote Oorlog’ aan. Nederland mobiliseerde zonder aan de oorlog deel te nemen. Ter voorzorg werden veel dienstplichtigen opgeroepen. Ook in Callantsoog werden militairen gestationeerd. Hoewel Nederland afzijdig bleef en zich inspande neutraal te blijven werd Nederland in de herfst van 1914 overspoeld door naar schatting 1 miljoen Belgische vluchtelingen. Callantsoog kwam er niet onderuit enkele Belgen onderdak te verstrekken. Als burgemeester moest De Beyer daar zorg voor dragen. En natuurlijk kostte dat geld. Zonder de gemeenteraad om goedkeuring gevraagd te hebben besteedde hij een flink bedrag aan de opvang van Belgen in de veronderstelling dat hij de kosten bij het Rijk kon declareren. Het voorschieten van honderden guldens uit de gemeentekas kwam hem op flinke raadskritiek te staan.
In de loop van 1915 begonnen de symptomen van de Grote Oorlog zich ook in Callantsoog af te tekenen. Langzamerhand sloeg de schaarste toe. Niet alleen waren levensmiddelen mondjesmaat verkrijgbaar, maar ook andere goederen waren zeldzaam geworden. Een van oudsher arme gemeenschap als die van de Callantsogers kreeg het nog moeilijker nu het levensonderhoud steeds duurder werd. Het landsbestuur nam drastische maatregelen om iedere Nederlander voldoende te kunnen voeden. Bij het uitvoeren van alle regelingen betreffende de distributie werd van de burgemeester veel verwacht. De Beyer kreeg uitgebreide bevoegdheden om levensmiddelen in beslag te nemen en te verdelen over de Callantsoger huisgezinnen. Een verantwoordelijke taak die nogal wat vergde van De Beyer.
Dekema State
Na een jaar als burgemeester gewerkt te hebben trad De Beyer op 9 februari 1915 in het huwelijk met notarisdochter Maria Johanna van Blom. De Beyers bruid was enig kind en erfde niet alleen veel geld, maar ook 13 boerderijen in de Noordelijke provincies. Zijn vrouw zag er als een berg tegen op in een gehucht als Callantsoog te gaan wonen. Inmiddels was het echtpaar dan ook gaan wonen in een riante villa aan de Kennemerstraatweg te Alkmaar, ‘Dekema State’ genaamd. Alkmaar was toen al een redelijk grote stad die een centrumfunctie vervulde. Daar was in cultureel opzicht wel het een en ander te beleven. Het niet willen of kunnen wonen in Callantsoog leverde De Beyer veel kritiek op. Gemeenteraadslid Piet Vos vervulde daarbij de voortrekkersrol. Hij en veel Callantsogers met hem waren van mening dat de burgemeester in het Dorp moest wonen. Die wens was al veelvuldig bij zijn installatie uitgesproken. Bovendien zou het wonen in een andere gemeente volgens artikel 74 van de Gemeentewet niet mogen. Alleen als het wonen in een andere gemeente van belang zou zijn voor de Callantsogers zou het volgens de wet mogen. En dat was in het geval van De Beyer niet van toepassing.
Tijdens een raadsvergadering in 1915 vroeg raadslid Vos aan De Beyer hem het Koninklijk Besluit te tonen dat hem toestond in Alkmaar te blijven wonen. De Beyer antwoordde dat er geen toestemming voor gevraagd hoefde te worden omdat hij praktisch gezien al in Callantsoog woonde door een kamer bij ‘Braam’ te betrekken. Bovendien was er volgens De Beyer geen huis voor hem beschikbaar in Callantsoog. De woonkwestie zou het begin zijn van een langdurige strijd tussen de burgemeester en het socialistische raadslid. Zo volgde Vos de verrichtingen van De Beyer op de voet. Hij legde ze als het ware onder een vergrootglas. De taken die bij het distribueren van goederen hoorden waren zeer divers. Vos vond dat De Beyer zijn best niet deed en laks was bij het bestellen van goederen. De Beyer had inmiddels een verzoekschrift aan Koningin Wilhelmina geschreven waarin hij vroeg om in Alkmaar te mogen blijven wonen. Als redenen had hij aangegeven dat er in Callantsoog geen huis voor hem zou zijn; dat hij daar wel een kamer had en daardoor veel in Callantsoog zou kunnen zijn; dat hij per auto snel van Alkmaar in Callantsoog kon zijn bij calamiteiten en dat hij per telefoon in Alkmaar bereikbaar was.
Om alle extra zaken betreffende de voedselvoorziening te kunnen regelen was zijn aanwezigheid in de gemeente beslist ‘brood’ nodig. Vos verklaarde dan ook: “Van Callantsoog weet u niemendal, u kent de menschen niet. Als u hier woont, kan u de menschen leren kennen. Thans is u meer in Alkmaar dan hier, hoe kan dat in ons belang zijn?” In de loop van 1915 had De Beyer er een functie bij gekregen. Zittend op dezelfde stoel beëdigde hij zichzelf tot gemeentesecretaris. Die dubbelfunctie was vaak het geval in kleine gemeentes. Om te tonen dat het hem menens was, liet De Beyer een advertentie in de Schager Courant plaatsen waarin hij de (ruime) openingstijden van de secretarie bekendmaakte. Maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag zou het raadhuis open zijn van 9-12 en van 13-15 uur. Tevens kon men op zaterdag van 10-12 uur terecht in de secretarie.
Administratie niet op orde
Had De Beyer aanvankelijk de supervisie gehad over de gemeenteadministratie, nu was hij geheel verantwoordelijk voor een correcte administratie. En die bleek al langere tijd niet op orde te zijn. Verschillende tijdelijke ambtenaren hadden gewerkt aan het op orde brengen van de boekhouding, maar de een na de ander vertrok. Soms om een tijdelijke aanstelling te verruilen voor een vaste baan elders. Een eerste ambtenaar uit Schagen deed enige tijd zijn uiterste best om orde in de chaos te scheppen met onvoldoende resultaat. Al met al leverde dat flinke kritiek op waar De Beyer niet goed raad mee wist. Het was een tijd waarin democratische tendensen waren waar te nemen. Raadsleden lieten niet alles meer over hun kant gaan en durfden oppositie te voeren. De vorige burgemeester bleef 43 jaren lang op zijn post. Er was in tweede helft van de 19de eeuw nog eerbied voor een hogergeplaatste. Dat was langzaam aan het veranderen.
Het college van B&W diende in november 1915 een motie in waarin de raad werd gevraagd om goed te keuren dat De Beyer in Alkmaar bleef wonen. Blijkbaar hadden de wethouders er geen moeite mee. Vos echter wél en hij diende terstond een tegenmotie in waarin het wonen in Alkmaar werd afgekeurd. Het voorstel van Vos werd verworpen en De Beyer kreeg de meerderheid van de raad achter zich. Je kunt je afvragen of de raad daarmee de mening van de Callantsogers vertolkte. Vermoedelijk was dat niet het geval. De Beyer ontving in de lente van 1916 een afwijzing van zijn verzoek om in Alkmaar te mogen blijven wonen. Blijkbaar vonden hoger geplaatsten het van groot belang dat een burgemeester daadwerkelijk in ‘zijn’ gemeente woonde.
Pakje boter
Socialist Vos ging de strijd aan door in iedere vergadering de burgemeester te bekritiseren. Soms schoot De Beyer daarbij uit z’n slof en verhief dan geïrriteerd zijn stem. Ook een edelachtbare burgemeester zijn menselijke trekken niet vreemd. Hij wist inmiddels dat er veel jutters in Callantsoog woonden. Raadslid Vos was zo’n jutter in zijn vrije tijd. Toen een koopvaardijschip, waarschijnlijk de ‘Tubantia’, door een Duitse onderzeeër tot zinken was gebracht en er allerlei lading op de Callantsoger kust aanspoelde zag de Beyer als burgemeester-strandvonder zijn kans schoon. Er waren reeds zo’n 60 kistjes boter aangespoeld. Er was vast wel wat door jutters meegenomen naar huis. Hij liet dan ook de rijksveldwachter uit ’t Zand komen die hij samen met de gemeentepolitie opdroeg huiszoeking te doen bij Vos. En ja hoor, ze vonden een pakje boter op zijn zolder. Een ernstige overtreding, vond De Beyer. Alles wat op het strand gevonden werd diende te worden aangegeven bij de strandvonderij. Bij hem dus. De vete tussen Vos en De Beyer verergerde door deze gebeurtenis.
De klachten over De Beyer stapelden zich echter op. En nog steeds woonde hij niet bij zijn ‘onderdanen’. Dat zette steeds meer kwaad bloed. De aanstelling van weer een tijdelijke administratieve kracht loste niets op. Aan het begin van de zomer van 1917 hield De Beyer het voor gezien en kreeg de raad zijn ontslagbrief toegestuurd. Hij wilde per 1 juli 1917 vertrekken omdat hij burgemeester zou worden in Oterleek. De Beyer kreeg in juni buitengewoon verlof maar zat nog wel de raadsvergadering aan het eind van de maand voor. Per 1 juli werd hem eervol ontslag verleend. Als enige was Vos daar tegen. Wethouder Govers luidde de burgemeester op een positieve manier uit. Vos hield wijselijk zijn mond en was blij dat zijn (politieke) vijand vertrok.
Akersloot
In Akersloot hield De Beyer het ook slechts 3 jaar vol. Zijn vrouw vond dat ze beter konden gaan ‘rentenieren’. Hij besloot te stoppen met zijn werk en samen met zijn vrouw te genieten van hun gezamenlijke rijkdom. Zij reisden veel en kochten tenslotte een landgoed bij Arnhem. In ‘vredestijd’ had jonkheer De Beyer een goed burgemeester kunnen zijn. De moeilijke werkzaamheden die kleefden aan het distribueren van levensmiddelen, de groeiende democratische krachten en de afbraak van een ouderwets politiek systeem waarin een bovenlaag de lakens uitdeelde, maakten het een beginnende burgemeester te moeilijk om goed te kunnen functioneren. Met wat meer (levens)ervaring had hij een goede burgemeester kunnen zijn. En als hij echt bestuurlijke ambities had gehad zou hij het niet erg hebben gevonden in Callantsoog te moeten wonen, zoals het een goede burgemeester betaamt die dicht bij de gemeentenaren wil staan.
Bronnen ▼
-Schager Courant