Loterijen zijn al sinds de middeleeuwen populair. Een bekend rijmpje uit de middeleeuwen illustreert dat duidelijk: ‘Trecker, treckt mij wat, of ik geef u een schop op ’t gat.’
Middeleeuwse loterijdeelnemers schreven hun naam met een gedichtje op papier. Elke naam werd apart getrokken, met een ja- of nee-briefje. Dat voorlezen kon heel lang duren. Daarom werden loterijen volksfeesten, met muziek en drank erbij.
Gokken zit bij mensen in het bloed. Dobbelen deden de holbewoners vermoedelijk al, maar de eerste officiële loterij vond plaats in 1444, in Utrecht. De stad was blut en bedacht een loterij als oplossing. Veel steden volgden dit voorbeeld en jarenlang had bijna elke stad wel een loterij.
Lege schatkist
De landelijke overheid ontdekte dat de loterijopbrengsten hoog waren en wilde met een staatsloterij haar eigen lege schatkist aanvullen. Daarom werd op 4 april 1726 de eerste Staatsloterij, toen nog bekend als de Generaliteitsloterij, gehouden. De allereerste trekking vond plaats in de Ridderzaal in Den Haag. Het was niet meteen een heel groot succes. Niet heel veel mensen konden zich de loten van twintig gulden – zo’n vier daglonen! – betalen. Maar de winnaar had het wel goed voor elkaar. Die mocht naar huis met 30.000 gulden, een enorm bedrag voor die tijd. Later werden de prijzen voor de loten wat lager. In 1848 werd de naam van de Generaliteitsloterij veranderd in Nederlandse Staatsloterij.
Omdat ook steden loterijen bleven houden, probeerde de overheid bij wet vast te leggen dat een loterij in het algemeen landsbelang moest zijn. Dat lukte pas in 1905 met de loterijwet.
~ Nationaal Historisch Museum & Historiek