Dit groepsportret Jachtvereniging De Wilde Faisanterie is geschoten door fotograaf A.C. Luber ter gelegenheid van het gouden jubileum van de vereniging. Het moet 1896 zijn.
De namen van de jagers zijn bekend. Van links naar rechts staan : Ir. C.W. Maris, A.C. v.d. Elst, J.A. van der Loeff, E. Mathon, C. Erzeij, Ir. M. Tijdeman, G.C. Eerens, Victor Leurs, Eduard Leurs, C. Six, A.M.H. de Bruijn, E. Cuijpers-Storm, Th. Mathon, W.J. Hubert van Beusekom, L. Smits van Burgst, A. van der Loeff en dhr. Bloys van Freolong. Waarschijnlijk is de laatste naam verbasterd. Het is of Bloys van Treslong of Bloys van Froeling. Het zijn allemaal heren van de gegoede stand. Dat is niet vreemd, want het jachtbedrijf is van oudsher voorbehouden aan de adel.
P.M. Tutein Nolthenius, zelf lid van een patriciërsgeslacht van militairen en burgemeesters, schreef in 1946 in het verenigingsblad Ginneken Vooruit over de Wilde Faisanterie:
‘Dit oude jachtgezelschap, dat zich de tijden door ten spijt van allerlei moeilijkheden heeft weten te handhaven, werd in 1846 opgericht. Het is een bijzonderheid dat de Wilde Faisanterie steeds haar jachtbedrijf heeft uitgeoefend op de Domeingronden, welke tot 1880 in beheer waren bij Zijne Koninklijke Hoogheid prins Frederik der Nederlanden en na diens dood terugvielen aan den Staat. Sedert dien heeft de Staat het jachtgezelschap steeds de gelegenheid geboden om de jacht in de Boschwachterij Ulvenhoutsche Bosch onderhands te pachten, welke gunstige omstandigheden in niet geringe mate tot den hoogen leeftijd van de jubilaresse heeft bijgedragen.’
Nolthenius maakte wel duidelijk dat de goede connecties met de Oranjes de jagersvereniging veel voordelen had geboden. Ook na de dood van prins Frederik werden de rechten voor de jacht onderhands geregeld. De adellijke vrienden konden met koninklijke toestemming gebruik maken van de gronden van de Heerlijkheid Breda, al sinds 1403 eigendom van het huis van (Oranje) Nassau. Nog steeds voert koning Willem-Alexander de titel Baron van Breda. Pas in 1923 werd de eerste Jachtwet van kracht. Hierin werd jacht ondergeschikt gemaakt aan het landbouwbelang. De jacht was sindsdien voornamelijk voorbehouden aan het bestrijden van de schade die wild aan kan richten aan de landbouwgewassen. Slechts een klein gedeelte van de wet was gewijd aan de belangen van de jacht en over natuurbescherming had men het toen helemaal nog niet.
De Wilde Faisanterie is niet meer. Wat herinnert aan de jagersvereniging is de uitspanning De Fazant in Ulvenhout, wat ooit als ‘t Jachthuys werd geëxploiteerd. Wel zijn er nog altijd 4.000 jachtaktehouders en 44 jagersverenigingen, wat nu wildbeheereenheden heet.
Boek: Vergeten Nederland – Gerard Kamp
Welke kleur ogen had Charles Darwin?