Op een rommelmarkt lag een boekje met de titel De Papoewa’s van de Geelvinksbaai, geschreven door ene A. Goudswaard. Zoals aangekondigd weidde het uit over de bewoners van de 700 kilometer lange baai in het noordwesten van het toenmalige Nederlands-Nieuw-Guinea. Daar het boekje dateerde uit 1863 was het niet verrassend dat deze uitweiding bol stond van de koloniale stereotypen – zo zou ‘de Papoewa vrolijk, erkentelijk voor weldaden, maar ook opvliegend en vol wraakzucht’ zijn –, stereotypen die weinig leren over de bedoelde Papoea’s en waarover zelf al boekkasten zijn volgeschreven.
Het boekje was dus misschien niet heel boeiend, kon van weinig nut meer zijn. Of toch? Nieuw-Guinea gold indertijd als een terra incognita, een onontdekt gebied. Hoe kwam Goudswaard eigenlijk aan de informatie voor zijn boekje? Veel is nog onbekend over de eerste Europese contacten in dergelijke gebieden. Het raadsel wordt nog groter als blijkt dat de schrijver nooit in Nieuw-Guinea is geweest. Hij zou zich ‘hoofdzakelijk’ op ‘mondelinge mededeelingen van ooggetuigen’ hebben gebaseerd. De vraag die bleef hangen was dan ook: waar ontmoette Goudswaard deze ooggetuigen en hoe kwamen zij aan hun kennis over de Geelvinkbaai en zijn inwoners? Toch maar meegenomen dat boekje.
Onverwacht bezoek
Enige naspeuring leerde dat het Utrechts Archief een omvangrijke correspondentie van onze Arend Goudswaard bezit. Deze brieven tonen een inkijkje in de geschiedenis van de schrijver en zijn boekje. Goudswaard bleek een naar Nederlands-Indië geëmigreerde zendeling. In 1853 hadden hij en zijn vrouw zich gevestigd te Bonthain in Zuid-Celebes. In het kleine kustplaatsje runden ze een zendingspost waarbij Goudswaard zich vooral wijdde aan stichtelijk onderwijs. Indien het werk het toeliet mocht de zendeling zich ’s avonds graag verliezen in een goed boek, liefst over ontdekkingsreizigers of iets in die trant. Lange tijd bleef het voor hem bij reizigers uit boeken, totdat Goudswaard in de zomer van 1860 ineens werd verrast door onbekend bezoek. Een zekere Fabritius stond voor de deur.
Fabritius bleek een handelaar die zijn dagen doorbracht op zee. De zeeman zat alleen met een probleem. Hij had een negenjarig zoontje dat onderwezen moest worden. Nu had hij veel goeds over de zendingsschool in Bonthain gehoord. Kon Goudswaard geen uitkomst bieden? Zo gezegd zo gedaan. Goudswaard en Fabritius spraken af dat de jongen op de school kon blijven. Fabritius kon met een gerust hart zijn zeilen weer hijsen en vertrok op handelstocht. Bestemming: Nieuw-Guinea. Onder de indruk bleef Goudswaard achter.
Er ging een jaar voorbij voordat Fabritius opnieuw op Bonthain werd gesignaleerd. Het was in de zomer van 1860 dat de zeeman en zijn vrouw voor het eerst weer hun zoontje opzochten. Gedurende dit bezoek verbleef het paar in huize Goudswaard. Tijdens het samenzijn ontwikkelde Goudswaard een zekere sympathie voor Fabritius. Hij was vooral gecharmeerd door diens zeemansverhalen, verhalen over een van de laatste witte vlekken op de kaart: Nieuw-Guinea. Uit een brief aan een vriend spreekt Goudswaards achting voor de kennis die de handelaar over het eiland tentoon spreidde. Door Fabritius’ ervaring met de omgeving, bewoners en lokale talen ‘mag hij meer dan iemand over dat land meespreken’, aldus Goudswaard. De zendeling zag potentie voor een studie. In de daaropvolgende ontmoetingen zou hij de zeeman uithoren over diens handelsreizen. De kiem voor het boekje over de Geelvinkbaai was gelegd.
‘Een plannenmaker van het eerste water’
Aangezien Goudswaard uiteindelijk ruim honderd pagina’s heeft kunnen vullen door zijn gesprekken met Fabritius, moet de handelaar inderdaad het een en ander geweten hebben over Nieuw-Guinea. In het boekje wordt een weliswaar koloniaal gekleurde maar desalniettemin uitgebreide beschrijving gegeven van de Papoea’s karakter, leefwijze en samenleving. Een duik in de literatuur van destijds doet vermoeden dat we hier van doen hebben met luitenant-ter-zee G.J. Fabritius – hetgeen strookt met de aanduiding ‘gewezen zee-officier’ die Goudswaard een enkele keer gebruikt. Deze G.J. (volledige naam blijft een raadsel) had zich na zijn militaire carrière als agent verbonden aan de handelsfirma van Maarten Dirk (of Dick) van Renesse van Duivenbode. Deze te Ternate gevestigde firma richtte zich op de Nieuw-Guineahandel, op producten als zeekomkommer, massooischors(olie) en paradijsvogels.
Fabritius kon op eigen initiatief handel drijven, zolang hij maar tien procent van de opbrengst afdroeg aan Duivenbode. Uit oude scheepsberichten blijkt dat de handelsagent regelmatig maandenlange tochten naar Nieuw-Guinea maakte op zijn schoener de Fear Not. Hij leek inderdaad vooral bekend met de Geelvinkbaai. Zo woonde hij daar vijftien maanden op het eiland Roon, samen met zijn vrouw en dertien bemanningsleden, en schreef hij een artikel over inheemse talen van de baai in het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde. Bovendien hielp de zeeman de eerste zendelingen in Nieuw-Guinea, Ottow en Geissler, op weg door ze een beknopte woordenlijst te geven en te adviseren waar hun post op te richten. Fabritius bleek met recht een vrijbuiter, of, zoals Goudswaard het uitdrukte, ‘een plannenmaker van het eerste water’.
Fragment uit het boek van A. Goudswaard
Sultans en slavinnen
Nu was Fabritius niet de enige Europeaan die de weg wist in de wateren van Nieuw-Guinea. Al voor 1830 dreven zijn latere chef Duivenbode en ene kapitein Deighton hier al handel. Deze Deighton bouwde bovendien het huis op Roon waar Fabritius later geruime tijd zou wonen. Vooral Duivenbode legde de Nieuw-Guineahandel geen windeieren. Halverwege de negentiende eeuw bezat de ondernemer een firma met eigen schepen, naast Fabritius meerdere handelsagenten en verschillende koffie-, cacao-, en vanilleplantages.
Duivenbode was een fenomeen in deze regionen. Hij bleek een goede naam te hebben in Nieuw-Guinea en had een prima verstandhouding met de sultans op de Molukken, de prins van Tidore werd zelfs naar hem vernoemt. Bovendien gold de ondernemer als een notabele in de Nederlandse gemeenschap: onder zijn vele neven- en eretitels prijkte onder andere de Leopoldsorde en het Ridderschap in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Bij gelegenheid spreidde Duivenboden zijn grandeur tentoon, zo blijkt uit een beschrijving van diens vijfenveertigste verjaardagsfeest. Gasten werden die avond per draagstoel naar zijn landgoed vervoerd, waar zij, aan tafels versierd ‘met bloemen, kristal en zilver’, door ‘ene zwerm’ van ‘zeer agaçant’ geklede slavinnen, een overvloed aan ‘alle mogelijke spijzen, gebakken en vruchten’ voorgeschoteld kregen.
Als je iets wilde in Nieuw-Guinea of omstreken kwam je al snel bij de extravagante Duivenbode of een van diens handelsagenten terecht. Waar Fabritius de eerste zendelingen op weg hielp, ondersteunde de ondernemer zelf de eerste wetenschappers en staatslieden bij hun expedities naar de regio. Zo schreef de evolutiebioloog Alfred Russel Wallace in 1858 onderdak te hebben gevonden in huize Duivenbode om de volgende dag met een van diens handelsagenten te vertrekken naar Nieuw-Guinea. Ook de in dienst van de gouverneur-generaal zijnde Hermann von Rosenberg startte zijn Guinea-expeditie in Ternate, vanwaar hij in 1868 in Fabritius voormalige Fear Not koers zette naar de Geelvinkbaai.
Achter De Papoewa’s van de Geelvinksbaai blijkt een wereld schuil te gaan van verrassende, pakkende en wellicht belangrijke verhalen. Een zoektocht naar de totstandkoming van het boekje licht een tipje van de sluier op, leert iets meer over de precieze totstandkoming van de eerste Europese contacten in Nieuw-Guinea. Auteur Goudswaard brengt ons bij het reilen en zeilen van vrijbuiter Fabritius en diens invloedrijke chef Duivenbode: vroege publicaties en expedities in het kader van de zending, wetenschap en staat bleken hier mogelijk gemaakt door een al bestaand handelsnetwerk. Soms loont het wat energie te steken in een op het eerste gezicht stoffig en gedateerd boekje.
Boek: Hoe God verscheen in Papoea
– Almanak en Jaarregister van N.I. (1855).
– Bosma, U., & R. Raben, De oude Indische wereld 1500-1920 (2003).
– Broersma, R., ‘Koopvaardij in de Molukken: de tijd van schoener en zeilprauw’, Koloniaal Tijdschrift 23 (1934) 137-138.
– De Clercq, F . S. A., Bijdragen tot de kennis der residentie Ternate (1890).
– Van Doren, J.B.J., Herinneringen en schetsen van Nederlands Oost-Indië: vervolg op de fragmenten uit de reizen in die gewesten (1860).
– Fabritius, G.J., ‘Aanteekeningen omtrent Nieuw-Guinea’, Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde 4 (1855).
– Galis, K.W., Papua’s van de Humboldt-baai, bijdrage tot een ethnografie (1955).
– Godschalk, J., ‘C.W. Ottow and J.G. Geissler, A Brief Survey of the Land and People on the Northeast Coast of New Guinea’ in: White on Black: Writings on Oceania (2012).
– Goudswaard, A., De Papoewa’s van de Geelvinksbaai (1863).
– Haga, A., Nederlandsch Nieuw Guinea en de Papoesche eilanden: historische bijdrage ± 1500-1883, deel 2 (1884).
– De Hollander, J. J., Handleiding bij de beoefening der land- en volkenkunde van Nederlandsch Oost-Indië. Tweede deel (1898).
– Hövecker, J.E., aan E.W. King, De Vereeniging: Christelijke stemmen 9 (1855).
– Kamma, F.C., ‘Dit Wonderlijke Werk.’ Het probleem van de communicatie tussen oost en west gebaseerd op de ervaringen in het zendingswerk op Nieuw-Guinea (Irian Jaya) 1855-1972: Een socio-missiologische benadering 1 (1977).
– Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendelinggenootschap 9 (1865).
– Nieuwsblad voor den Boekhandel 30 (9 april 1863).
– Pijnappel, J., ‘Eenige bijzonderheden betreffende de Papoea’s van de Geelvinksbaai van Nieuw-Guinea’, Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 2 (1854).
– Pilaar, J.C., & J.H. Obreen (eds), Tijdschrift toegewijd aan het zeewezen 1 (1841).
– Von Rosenberg, C.B.H., Reistochten naar de Geelvinkbaai op Nieuw-Guinea in de jaren 1869 en 1870 (1875).
– Wallace, Alfred R., The Malay archipelago: the land of the orang-utan, and the bird of paradise. A narrative of travel, with studies of man and nature. Volume I & II (1869).
– Wichmann, A., Nova Guinea 15 (1932).
Niet-gedrukte bronnen
– ‘Scheepsberichten’, De Oostpost: letterkundig, wetenschappelijk en commercieel nieuws- en advertentieblad.
Verschenen op Delpher (geraadpleegd op 30 januari 2017).
– Correspondentie van Arend Goudswaard.
– Utrechts Archief, Raad voor Zending: rechtsvoorgangers 1102-1, Inventarisnummer 1389-1391 Goudswaard, A., 1854-1864 zendeling te Bonthain (Zuid-Celebes), 1840-1864.
– Inventarisnummer 1389 ca. 1840-1865, correspondentie en taalgegevens, met twee teksten in Makassaars schrift.
– Inventarisnummer 1390 1847-1864, brieven aan het bestuur, aan director H. Hiebink en aan ds. J.F. Asma te Schiedam, alsmede portret van Goudswaard.
– Inventarisnummer 1391 Kopieboek houdende afschriften van brieven van Director H. Hiebink aan A. Goudswaard, 1854-1860.