De sociale strijd van de Nederlandse marinematroos, 1870-1914

Rood noch oranje – Johan van de Worp
5 minuten leestijd
Bestuur van de Matrozenbon
Bestuur van de Matrozenbond (NIMH)
De Koninklijke Marine was vanouds een gesloten organisatie. Toch bleek zij rond 1900 wel degelijk vatbaar voor een aantal maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder de opkomst van de arbeidersbeweging. Matrozen en ander ‘lager’ marinepersoneel richtten vakverenigingen op om misstanden aan de kaak te stellen en voor lotsverbetering te strijden. De roemruchte Matrozenbond ging voorop in deze strijd, die geregeld op het scherpst van de snede werd gevoerd. De marineleiding vond deze bond zeer verdacht, met name omdat het bestuur daarvan nauwe banden onderhield met de SDAP. Johan van de Worp laat in zijn boek Rood noch oranje. De sociale strijd van de Nederlandse marinematroos, 1870-1914 (Uitgeverij Van Wijnen, Franker) zien dat de angst voor een ‘roode’ vloot grotendeels onterecht was. Op basis van uitgebreid bronnenonderzoek brengt hij de denk- en leefwereld van de marinematrozen in kaart. Hoewel de matrozen weinig op hadden met de monarchie en andere symbolen van het gezag, voerden zij, zo betoogt hij, geen politieke strijd. Hun strijd was vooral sociaal-cultureel van aard, met als doel een meer menswaardig bestaan. Zij waren daarom rood noch oranje. Op Historiek een enigszins aangepast fragment uit dit boek.

De angst voor een ‘roode’ vloot

Meer dan andere vakverenigingen waren de marinebonden voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden afhankelijk van regering en parlement. Gezamenlijk formuleerde de politiek het wettelijke kader waarbinnen militairen functioneerden. Eveneens stelde zij jaarlijks de financiële speelruimte vast waarmee de Koninklijke Marine haar taken en verantwoordelijkheden moest zien te vervullen.Binnen een militair instituut bestond geen ruimte voor het voeren van economische acties. Om die reden besloot de Matrozenbond aan het begin van de twintigste eeuw een ‘politiek’ standpunt in te nemen. Het ging daarbij niet om het uitspreken van steun voor een bepaalde politieke partij, maar wel om de wens gehoord te worden en een stem in het parlement te hebben. De voormannen beseften dat er alleen hervormingen tot stand zouden kunnen komen wanneer enkele volksvertegenwoordigers bereid waren de belangen van de schepelingen voor het voetlicht te brengen.

‘Wat voor de vakvereeniging van industriearbeiders de loop der wereldmarkt en de ontwikkeling der economische verhoudingen beteekent, dat beteekent voor de vakvereeniging van militairen de loop en de ontwikkeling der politieke verhoudingen.’

Voor de positie van militairen was het dus van belang wie op het Binnenhof de macht in handen had. Om die reden trad de Matrozenbond in een vroeg stadium toe tot het landelijke kiesrechtcomité. ‘Wij kunnen dus op dat [economische] terrein zoo goed als niets uitvoeren’, schreef Alex Verstegen, die als administrateur aan de Matrozenbond was verbonden.

‘Maar wel kunnen wij trachten een andere patrones te krijgen, eene die milder is en rechtvaardiger, waarbij onze klachten meer ingang vinden. En dat kan bereikt worden door het A.K. Algemeen Kiesrecht is dus voor ons een eerste economische eisch, omdat dat ons in staat stelt onzen invloed aan te wenden bij het samenstellen der regeering.’

Vanouds waren de marinewoordvoerders in de Eerste en Tweede Kamer oud-zeeofficieren van conservatief-liberale snit. Zij maakten zich vooral druk over materiële aangelegenheden. Tijdens de jaarlijkse begrotingsdebatten werd tot omstreeks 1900 nauwelijks over personele zaken gesproken, zo stelde oud-zeeofficier A.E. Thierens jaren later. Er bestond weinig belangstelling voor de positie van de gewone marineman, laat staan dat Kamerleden als hun pleitbezorger optraden. Op deze regel vormden de afgevaardigden uit het kiesdistrict Den Helder zoals gezegd een uitzondering.

Beschimmelde erwten

Pieter Jelles Troelstra (Tekening van Albert Hahn)
Pieter Jelles Troelstra (Tekening van Albert Hahn)
Zowel S.T. Land als A.P. Staalman, die tussen 1888 en 1905 achtereenvolgens het district Den Helder vertegenwoordigden in de Tweede Kamer, kwam op voor de belangen van het lagere personeel, al slaagden zij er niet in het parlement voor hun zienswijze te winnen. Intussen had in 1897 de SDAP haar intrede gedaan in het parlement. In de persoon van fractieleider P.J. Troelstra vertolkte deze partij op wel heel directe wijze de klachten van het scheepsvolk in het parlement. In mei 1898 beweerde hij bijvoorbeeld dat er het nodige mankeerde aan de voeding. Van de schepelingen op het wachtschip Adolf van Nassau had hij een reeks klachten ontvangen over de kwaliteit van de erwten, die ondanks de zichtbare schimmel zouden zijn opgediend. Hoewel de bewindsman van Marine bij het standpunt bleef dat de voeding ‘in ’t algemeen’ in orde was, beloofde hij een onderzoek in te stellen wanneer Troelstra hem bewijs kon overhandigen als het anders zat. Deze reikte hem daarop een doosje met bedorven erwten aan, dat hij onlangs van enkele matrozen had ontvangen. Na zorgvuldig onderzoek bleek Troelstra uiteindelijk een monster van een afgekeurde partij erwten te hebben ontvangen en onjuist te zijn ingelicht. Met zijn optreden was de toon echter gezet. Waar Land en Staalman solistisch optraden, trok de SDAP als partij zich het lot van Janmaat aan.

Sinds het optreden van de ‘rode’ Jan van Zutphen, die in 1898 als secretaris van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerksers Bond (ANDB) voor de matrozen een lezing had verzorgd over het nut van organisatie, waren de verhoudingen tussen Staalman en de Matrozenbond verstoord. Het Helderse Kamerlid bleef in Extra Tijding herhaaldelijk beschuldigingen uiten aan het adres van de bond, die een ‘broeinest’ van socialisten zou zijn. Toen de afdeling Amsterdam in 1901 het voorstel deed om Staalman tot erelid van de Matrozenbond te benoemen, gaf het hoofdbestuur een negatief advies.

‘’t Is waar, de laatste Marine-begroting heeft den Heer STAALMAN goed z’n best gedaan voor den Bond. Daarvoor is hem door den Secretaris ook een woord van dank gebracht in het jaarverslag. Maar laten we eens een paar jaar teruggaan. Wat er toen is gebeurd, is nu nog lang niet goedgemaakt. Toen heeft den Heer STAALMAN den Bond gekwalificeerd als een rood stelletje schreeuwers en dat heeft den Bond in zijn groei belemmerd, totdat men begreep dat het anders was.’

Hugenholtz

Rood noch oranje - Johan van de Worp
Rood noch oranje – Johan van de Worp
Intussen wierp SDAP-Kamerlid F.W.N. Hugenholtz zich op als pleitbezorger van het lagere marinepersoneel. De partij had hem in 1901 aangewezen als propagandist voor de provincie Noord-Holland. In die hoedanigheid maakte deze oud-predikant kennis met het kiesdistrict Den Helder en het vakbondswezen aldaar. Eveneens deed hij contacten op met de leden van de lokale SDAP-afdeling, van wie enkelen aan de Matrozenbond waren verbonden. De Helderse afdeling stelde hem in het najaar van 1901 kandidaat voor de Tweede Kamerverkiezingen. De uitslag leidde tot een deceptie: Staalman werd met een overweldigende meerderheid van stemmen gekozen. Via het kiesdistrict Weststellingwerf kwam Hugenholtz alsnog in de Tweede Kamer en zijn fractiegenoten wezen hem aan als woordvoerder voor marinezaken.

Sindsdien beschikte de Matrozenbond over een Kamerlid die een buitengewone belangstelling toonde voor de positie van het scheepsvolk. En dat viel ook anderen op. Het wekte spoedig argwaan van de zijde van de marineleiding. Hield de SDAP er soms een dubbele agenda op na? Volgens Hugenholtz was dat geenszins het geval. De partij vulde slechts het vacuüm dat andere partijen hadden gecreëerd.

Johan van de Worp was promovendus aan de Universiteit Leiden en is verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×