‘Als er één Indische familie was, en er waren er heel wat meer, die generaties lang aan het Indische Leger gebakken zat, dan waren de Van Daalens het.’ Aldus Paul van ’t Veer in zijn De Atjeh-oorlog (1969). Hij heeft gelijk, want wie dieper in die familiegeschiedenis duikt, komt veel Atjeh tegen. Dat was zeker zo voor de Van Daalen die zich door Atjeh geknakt voelde in zijn carrière: de kolonel E.C. van Daalen (1822-1876), oom van de latere generaal G.C.E. van Daalen. De knak had alles te maken met de dwingelandij uit de civiele wereld. Het leidde tot een conflict waar militair Indië decennia lang gegriefd over zou zijn, met recht en reden.
Kolonel Eeldert Christiaan van Daalen was een typische Van Daalen. Opgeleid aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA), offensief ingesteld, goed gedecoreerd (Militaire Willems-Orde) en een karakter dat een grote gevoeligheid voor eer kende. Zoiets is een kracht en een zwakte tegelijkertijd. Eer kan een man boven het alledaagse doen uitstijgen door de moed te tonen om volgens zijn eigen overtuigingen het juiste te doen. Maar eergevoel kan ook gemakkelijk gekwetst raken door het handelen van autoriteiten. Dat was precies wat de kolonel ondervond na afloop van de Eerste Atjeh-Expeditie in 1873.
Tegen de verwachtingen had de expeditie een afloop gehad die beschamend, ellendig en desastreus was voor het aanzien van Nederland in de wereld. Een situatie waarin het enorm kan helpen voor een gouverneur-generaal – immers de eindverantwoordelijke man – om een zondebok te vinden. Er wees dus al snel een vinger naar de kolonel. Hij had immers het commando tot terugtrekken van de troepen gegeven. Hoe kon dat?
Expeditie
Even een stapje terug in de tijd. Tijdens de voorbereidingen van de expeditie kreeg kolonel Van Daalen een positie als onderbevelhebber, de tweede man na generaal-majoor Köhler. Een belangrijke positie, die de naam Van Daalen in Indië op voorhand extra liet glanzen. Dat de expeditie in Atjeh het gezag zou afdwingen, leek een kwestie van tijd. Anno 1873 nam de opwinding over de aanstaande nationale glorie zowat per dag toe. Kranten publiceerden elk miniem detail als groot nieuws. Toch deelde niet iedereen in dit enthousiasme. In de Java-Bode schreef de nieuwe hoofdredacteur H.B. van Daalen (ook familie) artikelen met confronterende opmerkingen:
Millioenen zullen worden uitgegeven, die zeker door den sultan, indien hij overwonnen wordt, niet zullen worden terug betaald, al verbindt hij zich tot de betaling van eenige oorlogskosten. En voor al die millioenen voor al de menschenlevens welke weder zullen worden opgeofferd, zal niets verkregen worden dan een traktaat, want de Regeering schijnt niet verder te zullen gaan. Annexatie wil men niet en al wilde men, zoo zouden de middelen ons ontbreken om het geannexeerde land te besturen.
Maar wat begonnen was, moest doorgaan, het kon niet misgaan. En toch gebeurde juist dat. Kaarten bleken onbetrouwbaar, de tegenstand was groter dan verwacht en dan was er het verschrikkelijke van het sneuvelen van de generaal-majoor Köhler. Kolonel Van Daalen nam het bevel over. Hij taxeerde de situatie, zag de enige optie en de gevolgen ervan:
Ik vermeen dat terugkeeren ons prestige gevoelig zal knakken. Maar ik kan niet ontkennen, dat de positie langer onhoudbaar is en dat geene halve maatregelen kunnen strekken, om gewenschte verandering te geven.
Een duidelijk verhaal. Liever dan iedereen zich laten doodvechten, gaf hij het bevel tot terugtrekken.
Aanvankelijk leek dit een uitstekend idee te zijn geweest. De terugkerende troepen werden in Batavia feestelijk onthaald. Kolonel Van Daalen hield een vlammende toespraak te midden van de menigte waarin hij indirect de nu al rondgaande geruchten over een mislukking ontkrachtte. Zo zei hij:
Mocht toch de expeditie tegen Atjeh niet volkomen zijn geslaagd, ik getuig niettemin van onze troepen, dat zij met leeuwenmoed, als ware helden, hebben gestreden en dat de reden waarom het doel niet werd bereikt, gelegen is in andere faktoren, welke ten deele buiten het menschelijk vermogen lagen, en geheel en al door de natuur worden beheerscht.
De expeditie moest gestaakt worden, omdat zij te laat is aangevangen en de natte moesson, die geacht werd ongunstig voor de voortzetting te zijn, inviel. Maar bovendien stonden de onzen tegenover den vijand, wiens dapperheid wij gaarne vereeren, met een niet toereikende macht.
De moesson dus, de overmacht, te weinig troepen, te laat begonnen – er waren veel redenen, stuk voor stuk begrijpelijk maar pijnlijk bleef het, vooral voor de grote opperbevelhebber gouverneur-generaal James Loudon. Terwijl de menigte juichte, had hij zijn strategie al klaar.
Enquête
De geruchten over de expeditie groeiden en daarmee werd als vanzelf de schuldvraag gesteld. Gezien de hiërarchie was, zoals gezegd, de eindverantwoordelijke gouverneur-generaal Loudon. Hij vond evenwel dat de werkelijke verantwoordelijkheid best elders kon liggen. Een enquête onder deelnemende militairen, van hoge tot lagere rangen, moest daarover uitsluitsel brengen. Bevelhebber Köhler was gesneuveld. De twee kandidaat-zondebokken waren ten eerste zijn opvolger de kolonel Van Daalen en ten tweede de kolonel en chef van staf A.W. Egter van Wissekerke.
Militair Indië was gegriefd over het instellen van zo’n enquête. Het Militair Weekblad schreef:
In strijd met alle militaire begrippen, werden de ondergeschikte chefs van staven en diensten na terugkomst ter reede van Batavia (9 Mei), buiten den Opperbevelhebber om, overvallen met drie vragen betrekkelijk het voorstel tot terugkeer van de expeditie […] En daarom is het dubbel af te keuren dat men door de wijze, waarop de enquête voorbereid en geleid is, den schijn op zich geladen heeft, dat men een zondenbok hebben moest, alle begrippen van krijgstucht en van militaire hiërarchie met voeten tredende.
Een uitstekend punt. Want moest het respect van één kant komen? Kon je zomaar minderen kritisch ondervragen over meerderen? Begreep de civiele wereld niet hoezeer dat de krijgstucht ondermijnde? Kennelijk niet.
Daar zat de pijn die het Weekblad zo scherp wist te verwoorden. Kolonel Van Daalen moest vernemen hoe zijn leiderschap door iedereen en zijn moeder die mee was geweest beoordeeld werd. Zijn eergevoel liet hem geen andere keus dan ontslag te vragen. Hij kreeg het. De man kon gaan en hij ging.
Vermoord
Lang zou kolonel Van Daalen niet van zijn pensioen kunnen genieten. Al enkele jaren na aankomst in Nederland, kort na zijn zevenenvijftigste verjaardag, stierf hij op 11 maart 1879. De kranten schreven met onverflauwde sensatiezucht – een Van Daalen is altijd nieuws – over de begrafenis. Wie er waren, de hoge officieren uit zowel het Nederlandse als Oost-Indische leger. Wat er gezegd werd, vooral door een zekere ‘een der oudste vrienden’ die verder naamloos bleef: ‘Met mij voeden zij den wensch, dat gij zult zijn heengegaan naar die gewesten, waar noch grieving, noch miskenning bestaat.’ Iedereen begreep waar dat naar verwees. Wie nog twijfelde, kon in de Sumatra-Courant lezen:
De Atjeh-politiek heeft dien hoofdofficier vermoord,- hij is in den nacht van Woensdag den 5den dezer te ’s Gravenhage overleden!
Vermoord, een hard woord. Zeker met de beschuldiging dat de politiek de dader was. Er zat iets in, en wie de toedracht destijds kende, wist dat er veel in zat. Het laatste woord was bepaald nog niet gesproken over kolonel Van Daalen, en evenmin over de andere Van Daalens. Wel had de visie van de civiele wereld in de persoon van de gouverneur-generaal gewonnen, en die visie gold voortaan als de waarheid.