Het is donderdag 8 juni 1944, twee dagen na het begin van geallieerde invasie in Normandië. Een bewolkte, frisse zomerdag. Als hij klaar is met het werk in zijn banketbakkerszaak in Haarlem, fietst Pieter Faber om half zes naar huis. Hij woont in Heemstede, een ritje van nog geen kwartier.
Faber is er bijna als hij door een jong stel van zijn fiets wordt geschoten. Twee kogels treffen hem in zijn been en rug. Hij ‘hoorde het meisje hard en smadelijk lachen’, vertelt hij de volgende dag tegen zijn zoon Piet, die hem opzoekt in het ziekenhuis. De politie treft op de plaats delict zeven patroonhulzen aan, die zijn afgevuurd met twee verschillende pistolen. In het ziekenhuis krijgt Faber sr. hoog bezoek. De Haarlemse NSB-burgemeester Simon Plekker en Anton Mussert komen kijken hoe het met hem gaat. De NSB-leider kent de familie Faber. Pieter Faber is zelf in 1941 in Utrecht bij Mussert op bezoek geweest. En zijn jongste zoon Klaas Carel was in 1942 een halfjaar lijfwacht van de NSB-leider.
Buikvliesontsteking
Aanvankelijk is de toestand van Faber nog vrij goed, maar een buikvliesontsteking wordt hem na zes dagen fataal. Hij overlijdt in de vroege ochtend van 14 juni. Wie de aanslag heeft gepleegd, blijft onduidelijk. Tot in maart 1945 Hannie Schaft in Haarlem bij een routinecontrole wordt opgepakt. In haar fietstas zitten illegale krantjes. Bij fouillering blijkt later dat ze ook een pistool bij zich heeft. Er gaat een lichtje branden bij de Duitsers: dit is het ‘meisje met het rode haar’ waar ze al zo lang naar op zoek zijn en op wie ook de Haarlemse SD’er Jan van Bragt jacht gemaakt heeft. Tijdens een verhoor bekent Hannie dat ze samen met Jan Bonekamp destijds de schoten op Pieter Faber heeft gelost. Ze geeft ook enkele andere aanslagen toe. Op 17 april 1945, drie weken voor de bevrijding, wordt Hannie in de duinen van Overveen doodgeschoten. Na een schampschot van de Duitser Mattheus Schmitz vuurt de Nederlandse politieagent en SD-medewerker Maarten Kuiper het fatale schot af.
Fanatiek NSB’er
Waarom werd Pieter Faber geliquideerd? Dat hij een overtuigd NSB’er was en dat niet onder stoelen of banken stak, was in Haarlem en omgeving bekend. Faber sloot zich al in 1932 aan bij de NSB, maakte door raambiljetten op te hangen reclame voor de partij en onderhield voor en tijdens de oorlog goede contacten met vooraanstaande NSB’ers. Ook leverde hij tijdens de bezetting veel banket aan de Duitse Wehrmacht. Maar dat kan op zich nog geen reden zijn geweest om hem uit de weg te ruimen. Heel wat andere Haarlemmers waren immers ook uitgesproken NSB’ers of leverden tegen betaling aan de bezetter. Was hij een verrader dan? Op een website over de geschiedenis van Heemstede is te lezen dat Pieter Faber ‘als informant samenwerkte met de Duitse bezetters’, zonder dat toegelicht wordt waaruit dat blijkt. De beschuldigingen aan zijn adres zijn vaag of zelfs onjuist. Zo schreef journalist Ton Kors eind jaren zeventig in zijn bekende boek over Hannie Schaft dat de oude Faber ‘het een en ander op zijn geweten’ had. En historicus Bas von Benda-Beckmann noemde hem in zijn boek over de Velser Affaire (2013) een SS’er, wat niet klopt.
Buurtgenoten van de Fabers op de Wagenweg bevestigden na de oorlog dat de familie Faber inderdaad fanatieke NSB’ers waren. Maar, verklaarde rijwielhandelaar Johannes van den Domhof: ‘Voor zover mij bekend heeft de oude Faber niemand verraden.’ Sijtje Leffelaar-Hildering vond Faber sr. een ‘ontzettend fanatiek en een onaangenaam mens’ maar ook haar was van verraad niets bekend. Clara de Jong, die vlak achter de banketbakkerij woonde, vertelde mij in 2012:
‘In de oorlog hebben wij zelf nooit last gehad van de Fabers, hoewel mijn moeder Joods was’.
Volgens een andere bron zouden een of twee verzetsgroepen ‘enige tijd’ de post en mogelijk ook het telefoonverkeer van de Fabers hebben gecontroleerd en hebben nagegaan wie hij thuis en op de zaak ontving, zonder dat dit iets ten nadele van hem opleverde. Faber sr. komt ook niet voor op een lijst van 73 personen die volgens het verzet zeer gevaarlijk waren.
Geen hard bewijs
De enige aanwijzing die op verraad van Faber sr. zou kunnen duiden, is een mededeling van P.J. van Hofwegen, één van de meer dan honderd mensen die in februari 1943 na de liquidatie van een Duitse militair in Haarlem en omgeving werden opgepakt en opgesloten in de koepelgevangenis en later in Vught. Hofwegen meldde kort na de bevrijding van medegevangenen te hebben gehoord dat de Fabers ervan verdacht werden mede geadviseerd te hebben over het opstellen van de arrestantenlijst. Hard bewijs daarvoor is er echter niet.
Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op een verklaring van de Groningse brigadier-rechercheur Roelof Koning uit 1948. Hij deed onderzoek in verband met de berechting van de twee zoons van Faber sr., Piet en Klaas Carel, door het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden. Over de liquidatie op 8 juni 1944 schrijft Hofstede:
‘Waarom het is gebeurd, is niet geheel duidelijk geworden. Faber sr. die wel als een zeer fanatieke NSB’er bekend stond, was echter geen verrader of op een andere manier zo gevaarlijk, dat hij moest worden doodgeschoten. De algemene mening bij de Politieke Recherche Afdeling te Haarlem is dan ook dat het neerschieten van de oude Faber bekeken moet worden als een represaillemaatregel voor de fanatieke houding van de zoons van de familie Faber.’
Ook Gerrit van der Veen, in de oorlog commies bij de Haarlemse gemeentepolitie en daarna werkzaam bij de naoorlogse Inlichtingendienst van de politie, vond de liquidatie van Faber sr. ‘absoluut niet nodig’.
Wat de fanatieke houding van de zoons betreft, dat gaat vooral om Piet Faber. Van voorjaar 1943 tot zomer 1944 maakte hij als hulpagent en medewerker van de beruchte ‘Jodenploeg’ van de Haarlemse politie intensief jacht op Joden en verzetsmensen. Velen van hen kwamen in concentratie- en vernietigingskampen terecht. Piet Faber werd in 1948 veroordeeld en terechtgesteld wegens 27 moorden, maar uit mijn onderzoek blijkt dat hij in Haarlem, ’t Gooi en vanaf de zomer van 1944 ook in de drie noordelijke provincies rond de 100 dodelijke slachtoffers heeft gemaakt. Zijn jongere broer Klaas Carel werd veroordeeld voor 22 moorden in het noorden, in werkelijkheid waren het er mogelijk 28.
Blinde haat
De vraag rijst of Hannie Schaft en Jan Bonekamp en hun eventuele opdrachtgever(s) uit het verzet wel zorgvuldig genoeg zijn geweest bij de liquidatie van Faber sr. Bekend is dat beide verzetsmensen in deze periode impulsief handelden, gedreven door een blinde haat tegen de bezetter. Ze waren wel erg snel geneigd om tegenstanders uit de weg te ruimen. Hun kameraad Jan Brasser, die deel uitmaakte van de Zaanse Raad van Verzet, zag hoe Jan Bonekamp na de liquidatie van Faber per fiets terugkeerde:
‘Jan riep tegen me: Die hebben we gehad, Faber! En hij vroeg onmiddellijk: Wie is de volgende? Ik zei hem toen dat ie ’ns wat kalmer aan moest doen en dat ie de laatste tijd al veel te veel had gedaan. Jan was het daar helemaal niet mee eens’.
Advocaat-fiscaal mr. B.J. Besier schreef na de oorlog dat Faber sr. ‘door een fout en zonder opdracht van de illegaliteit’ was neergeschoten. Met andere woorden: Hannie Schaft en Jan Bonekamp handelden op eigen houtje. Volgens Truus Menger-Oversteegen, de verzetsvriendin van Hannie, was echter sprake van een weloverwogen actie tegen Faber. Hij zou een informant van de Sicherheitsdienst (SD) zijn geweest. Hij zou dat stiekem gedaan kunnen hebben of via zijn zoons. Bewijs hiervoor is er echter niet. De archieven van de SD zijn vrijwel allemaal vernietigd of verdwenen. Maar als Faber iets dergelijks had gedaan, was het vermoedelijk na de oorlog wel gebleken uit de talloze getuigenverklaringen die zijn afgelegd. Nergens is daarin echter te lezen dat hij een verrader was.
Uitvoerig beraad?
‘Na uitvoerig beraad in de top van het verzet is besloten dat hij uit de weg moest worden geruimd’, aldus Truus Menger-Oversteegen. ‘Die man was echt levensgevaarlijk, net als zijn zoons. Het was een familiebedrijf in terreur.’ Van dat ‘uitvoerig beraad in de top van het verzet’ is niets op papier terug te vinden. Op zich niet verwonderlijk, dingen werden vaak mondeling besproken maar niet vastgelegd, omdat dat risico’s opleverde. Hannie Schaft en Jan Bonekamp hebben de actie in ieder geval niet op eigen houtje ondernomen, zo blijkt uit aantekeningen van Frans van der Wiel, de commandant van de Raad van Verzet (RvV) in Haarlem. ‘NSB’er Faber te Heemstede neer laten schieten (dood)’, schrijft hij in een overzicht van zijn illegale werk. In een kort na de bevrijding opgemaakt verslag licht hij dit verder toe:
‘De NSB’ers Faber en zijn zoon [bedoeld zijn Pieter sr. en Piet, JdR] maakten de omgeving van Haarlem onveilig en ik besloot ze uit de weg te ruimen.’
Uit zijn relaas blijkt dat er in ieder geval geen sprake kan zijn geweest van een persoonsverwisseling, een ‘vergismoord’. De kleine, wat dikke en oudere Faber sr. zag er ook heel anders uit dan zijn zoon. Verder lijkt het erop, dat Van der Wiel de beslissing alleen heeft genomen, geen woord over ‘uitvoerig beraad’.
Afrekening
Mijn conclusie is, dat de liquidatie van Pieter Faber een wraakactie is geweest, die niet kan worden gerechtvaardigd door zijn eigen wandaden. Een afrekening, maar wel met de verkeerde persoon. Meer voor de hand had het gelegen als het verzet zijn zoon Piet had geliquideerd. Diens betrokkenheid bij tal van arrestaties van Haarlemmers, Joden en niet-Joden, was evident en tijdens de oorlogsjaren in verzetskringen bekend.
Maar kennelijk durfde het verzet het niet aan om Piet aan te pakken. Misschien uit vrees dat dit zou leiden tot represaillemaatregelen – hij behoorde immers tot de (hulp)politie die voor de SD werkte. Daarom werd ‘veiligheidshalve’ gekozen voor de vader, die geen functie bekleedde. RVV-commandant Frans van der Wiel zou hierover helderheid hebben kunnen verschaffen, maar hij is nooit aan de tand gevoeld over de acties die onder zijn leiding zijn ondernomen. Na de oorlog emigreerde hij naar Australië en wilde niet meer praten over wat er was gebeurd.