In 2006 verscheen de eerste druk van het boek ‘Wie geschoren wordt, moet stil zitten’, in 2012 verscheen ‘Kinderen van Duitse militairen in Nederland’, beide boeken werden door historica Monika Diederichs geschreven. De boeken gingen over een onderwerp dat haar zelf erg aansprak: de omgang die Nederlandse vrouwen en meisjes met Duitse militairen hadden. Uit die relaties kwamen soms kinderen, Monika Diederichs is één van die kinderen.
‘Herinneringen van een ‘Moffenkind’ is geen historisch onderzoek, het is haar persoonlijke geschiedenis. Nu is Monika Diederichs aan het woord. Hoe verliep haar eigen leven sinds haar geboorte? Wat vonden Nederlanders van haar afkomst? Monika werd in Duitsland geboren. Haar vader was zwaar gewond uit de oorlog teruggekeerd (hij verloor zijn beide ogen) en was met haar Nederlandse moeder getrouwd. Het gezin woonde in Duitsland bij zijn ouders. Monika’s vader Alois overleed al snel, in 1947. Monika en haar moeder keerden naar Nederland terug. Doordat Duitsland grotendeels nog steeds in puin lag, deden moeder en dochter drie dagen over de reis. Eenmaal bij de grens ontstonden nieuwe problemen. Monika was een Duits kind en eigenlijk niet welkom in Nederland… Het lukte haar moeder toch om legaal de grens over te gaan en de twee belandden in Amsterdam. Monika’s moeder hertrouwde en zweeg verder over het verleden. Monika op haar beurt trok een keer per jaar naar Duitsland, naar opa, oma en een tante. Totdat de last van het Duits zijn voor haar te zwaar werd.
Zwijgen
Monika had vrienden in Amsterdam die weinig vragen stelden over haar vader. Haar Nederlandse familie en haar buren dachten daar anders over. Meer dan eens werd zij uitgescholden of werden er verwijten gemaakt met betrekking tot de oorlog. Al zolang als zij zich kan herinneren, gaf haar Duitse afkomst problemen. En zoals veel anderen in een vergelijkbare positie, deed Monika allerlei moeite om het verleden te verzwijgen en te negeren. Het hielp nauwelijks. Buitenstaanders stonden maar al te graag klaar om haar te helpen ‘herinneren’. Grotere en kleinere pesterijen trokken een zware wissel op haar persoonlijk welbevinden. Het zwijgen en het (ten dele) ontkennen leverde haar niets op. Accepteren dat zij nou eenmaal kind van een Duitser is en er mee moest leren leven, leverde wel wat rust op. Maar het verjoeg de nachtmerries niet. Praten met haar moeder en Duitse familie, hoe sporadisch ook, leek wel enige soelaas te bieden. En ook hier is Monika op haar best: in korte bewoordingen beschrijft zij met een zekere afstand eerlijk over zichzelf. Zonder te oordelen, zonder verwijten. Wel vol verbazing en soms ingehouden woede.
Herkenbaar
Het boek is voor veel (klein)kinderen van Duitse en geallieerde militairen een herkenbaar verhaal. Thema’s zoals een verloren liefde, een niet geaccepteerde relatie, kind van een min of meer onbekende vader, het zijn universele thema’s waar veel mensen zaken in kunnen herkennen. Het (ver)zwijgen binnen het gezin en de familie maakt het boek voor lotgenoten in heel veel gevallen nog vele malen herkenbaarder. Het verhaal legt tegelijkertijd de vinger op een zere plek in het Nederlandse collectieve geheugen. Wat is het toch dat veel Nederlanders Duitsland als een soort erfvijand beschouwen? En waarom worden ‘kinderen van’ als ‘medeschuldig’ aan de oorlog beschouwd? Als het aan Monika Diederichs ligt, zijn deze zaken totale onzin. Wie het boek leest denkt daar wellicht ook zo over.
Monika overdrijft niets, zelfs haar promotie aan de Universiteit van Amsterdam ging uiterst moeizaam. Opnieuw zat Duitsland geestelijk in de weg, deze keer aan de kant van haar promotor. Geschiedschrijving dient objectief te zijn, maar als het gaat om kinderen van Nederlands-Duitse relaties of om Duitsers in de Tweede Wereldoorlog, dan wil dat principe nog wel eens in de weg lijken te zitten. Monika Diederichs laat nog eens zien dat de oorlog nog steeds niet voorbij is.