Vier vrienden zitten middenin de patriottentijd heerlijk ontspannen een biertje te drinken in een Graafse herberg. Dit gezellig samenzijn werd plotseling ruw verstoord door twee soldaten. Flessen, vuisten en zelfs sabels werden door de heren niet geschuwd…
Cornelis Janssen was de trotse eigenaar van een herberg in Grave vlakbij de Sint Elisabethskerk. Het bordje ‘Koning van Pruisen’ hing uitnodigend aan de gevel. Peter de Ruyter, Jan van Geffen en Arnoldus Genabeek, drie vrienden van ‘competenten ouderdom’ konden de verleiding niet weerstaan en besloten samen wat te gaan drinken. Ook een zekere Hermanus Gerrits was van de partij.
Op dat moment bevonden zich ook twee ‘canoniers’ in de herberg, namelijk de heren La Hey en Dublesie. La Hey voegde zich bij het gezelschap aan tafel en Hermanus vroeg hem onder welke compagnie de canonier diende. Zijn antwoord was opmerkelijk: ‘dat zaakt u niet.’
Scheldkanonnades
Daar nam Hermanus geen genoegen mee. ‘Ik heb de naam van mijn kapiteijn altijd durven noemen,’ roept hij stoer. Schoorvoetend mompelt La Hey dat hij onder het commando van de heer Booser viel. Hermanus gelooft zijn oren niet: ‘Daar heb ik ook meede gediend!’
De sfeer slaat om en er volgt een verhitte discussie. ‘Dat liegt gij als een schelm!’ (schurk) roept La Hey uit. Vervolgens draait hij zich om naar zijn makker Dublesie en zucht geërgerd: ‘Het sijn hier allemaal patriotten als in Arnhem en Nijmegen!’
Op dat moment was er in Nederland een strijd gaande tussen de patriotten en de orangisten, die trouw bleven aan stadhouder Willem V van Oranje-Nassau. De twee canoniers moesten kennelijk niets hebben van die vrijgevochten patriotten.
Flessen en sabels
Die beschuldiging liet Jan van Geffen niet zomaar over zijn kant gaan:
‘Gij hebt de verkeerde voor, ik heb den Prins gediend (…) Daar heb ik mijn eerlijke paspoort voor.’ La Hey daagt Jan meteen uit om het te bewijzen: ‘Gij sijt een schelm als gij ze niet gaat haalen.’
Maar Van Geffen gehoorzaamt niet…
Woedend slaat La Hey hem vervolgens de pijp uit de mond en de hoed van ’t hoofd. Maatje Dublesie staat hem terzijde en trekt zelfs zijn sabel uit zijn schede! ‘Man, laat dat steecken, dat komt hier niet te pas!’ roept Peter de Ruyter verschrikt uit. Aarzelend legt Dublesie zijn wapen weg. ‘Het is mijn hetselfde off ik er een capot maak off dat sij mij capot maaken, ik gaa toch naar het veld toe,’ licht de soldaat somber toe.
De eerste die hier ‘aktie’ maakt, hoe dan ook, gaat hier de deur uit, laat herbergier Cornelis Janssen resoluut weten. Meteen daarna gaat het helemaal mis. Jan van Geffen staat op en wil vertrekken, maar La Hey verspert hem de weg. Jan geeft hem een stoot, waardoor hij achterover valt. De canonier krabbelt overeind en slaat Van Geffen met een fles in het gezicht, waar een ‘bloedigen wonde’ ontstond.
Dans- en zoenpartijen
Voordat de ruzie écht uit de hand loopt, verlaat La Hey de herberg en de rust keert weer terug. De drie vrienden zijn uiteraard geschrokken, maar bleven toch nog geruime tijd hangen. Er kwamen die avond ‘geene andere onbetaamlijkheeden’ voor, ’tensij men daarvoor wilde houden een vreedige en vriendelijke dansparthij en het opendelijk soenen van een zeker vrouwspersoon door den canonier Dublesie, die hetselve meede ter herberge gebragt had.’
Natuurlijk weet ik niet wat de herbergier van deze ‘dansparthij’ heeft gevonden of dat Dublesie wellicht iets te ver is gegaan in zijn avances naar dat ‘vrouwspersoon.’ Toch zou ik een beetje romantiek en een paar liederlijke dansjes verkiezen boven foeterende mannen, die met elkaar op de vuist gaan…
~ Lisette Kuijper – BHIC