Op de heide bij Ermelo ligt een uniek relict: een Romeins legerkamp, zo’n 35 kilometer ten noorden van de limes. De datering moet liggen tussen 150 en 200. De omvang bedraagt circa 9 hectare, wat plaats kon bieden aan 6000-8000 manschappen. Berekeningen over de grondverplaatsing voor de aanleg van wallen en grachten tonen aan dat daar minimaal 4000 man bij betrokken waren.
Het kamp ligt op een bijzonder strategische plaats, op de overgang van de stuwwal naar nat, lager liggend gebied. De locatie beantwoordt vrijwel naadloos aan de Romeinse eisen voor de aanleg van zo’n kamp. Het kamp heeft echter een eigenaardige trapeziumachtige vorm en kent een oost-west gerichte ’tussengracht’, die het kamp verdeelt in twee ongelijke delen. De eigenaardige vorm kan mogelijk worden verklaard uit aanpassingen voor optimaal gebruik van het landschap, mogelijk ook door de oriëntatie op een knik in de noord-zuid lopende marsroute.
De ’tussengracht’ kent enkele parallellen in Engeland, waarbij zo’n gracht steeds wordt gebruikt voor de scheiding van functies in een kamp, mogelijk het scheiden van legereenheden.
Het fort staat op een topografische kaart uit de negentiende eeuw, maar dan omschreven als ‘Heidensch Kamp’. De bevolking had wel in de gaten dat hier een soort kamp had gelegen, maar had geen idee waar het voor diende.
Discussie
Er is flink gediscussieerd over de functie van het kamp, maar het meest waarschijnlijke is dat het hier gaat om een marskamp. Dat is een tijdelijke versterking, meestal aangelegd in vijandelijk gebied. Er zijn een aantal redenen die hierop wijzen: het kamp ligt ten noorden van de grens, er zijn geen permanente gebouwen gevonden en een teruggevonden broodoven blijkt maar één keer gebruikt. Het kamp zal dan zijn aangelegd tijdens een militaire expeditie. Legionairs moesten in volledige uitrusting zo’n 30 kilometer (één dagmars) marcheren met hun persoonlijke bezittingen in een soort knapzak. Niet iedereen ging tegelijk op pad: één legioen was al goed voor een lint van enkele kilometers.
Verkenners snelden vooruit om een geschikte locatie te vinden. Genietroepen zetten vervolgens het kamp uit, bewaakt door een escorte. De eerste legionairs die aankwamen gingen meteen aan het werk om het kamp op te zetten: eerst werden de spitsgrachten gegraven en met de grond de wallen opgeworpen. Daarbovenop werden houten palen gezet, de zogeheten pila muralia. Iedereen wist precies wat hij moest doen, en had ook zijn eigen gereedschap meegenomen. Elke eenheid had zijn vaste plek in het kamp. Sommigen begonnen al met het bereiden van de maaltijd, anderen met het opzetten van de tenten. Het was een geoliede machine.
Als we op grond van de bevindingen ons wagen aan een historische reconstructie, doemt een buitengewoon prikkelend scenario op. Het kamp ligt op twee dagmarsen van de limes, wat inhoudt dat er minimaal nog één ander marskamp aangelegd moet zijn. Einddoel was mogelijk het Flevomeer, alwaar de strijdkrachten wellicht assistentie kregen van de Rijnvloot. Maar over welke expeditie praten we dan? Voor de genoemde periode zijn geen schriftelijke bronnen over militaire campagnes in onze omgeving. Te denken valt aan een expeditie tegen het hier wonende Germaanse volk, de Chamaven, die zich naar de Romeinen toe onvriendelijk gingen gedragen. Of een campagne tegen opdringerige Chauken rond 172-174, nog voor de tijd dat dit Germaanse volk via zee de kusten van België onveilig maakte. Dat het de Romeinen menens was, blijkt uit de omvang van de strijdmacht die noordwaarts werd gezonden: ongeveer eenderde van de totale troepenmacht van de Nedergermaanse limes.
~ Paul van de Heijden – Romeinen.nu
Fragment uit Grens van het Rijk. De Romeinse limes in Gelderland