Dark
Light

Geallieerden plunderden op grote schaal in regio Nijmegen

Bezet, bevrijd & geplunderd
9 minuten leestijd
Detail van de boekcover
Bezet, bevrijd & geplunderd - Detail van de boekcover
Al zolang oorlogen bestaan, wordt er geplunderd. Het is dus niet verbazingwekkend dat ook geallieerde soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog zich aan plundering schuldig maakten. Dat ze dat ook op het grondgebied van een bevriende natie deden is echter minder bekend. In het recent bij uitgeverij Vantilt verschenen boek Bezet, bevrijd & geplunderd staan drie historici stil bij wat zich afspeelde in de regio Nijmegen. Met name in de geëvacueerde gebieden van de gemeenten Ubbergen, Millingen, Groesbeek, Mook en Middelaar, Ottersum en Gennep blijken vrijwel alle gebouwen leeggehaald. Geallieerde troepen – Amerikanen, Britten en Canadezen – roofden niet alleen uit woonhuizen, maar ook uit fabrieken, hotels, banken, kloosters en kerken. Op Historiek publiceren we het eerste hoofdstuk uit dit boek.

Het begin van de plunderingen

Op 17 september, rond vijf over twee in de middag, springen Amerikaanse parachutisten van de 82nd Airborne Division bij Overasselt uit hun vliegtuigen – onder hen kolonel Reuben Tucker en enkele stafofficieren. Na de landing trekken ze naar het gemeentehuis van Overasselt met de bedoeling daar hun hoofdkwartier te vestigen. Om half drie komen ze er aan en kolonel Tucker beveelt Albertus Diender, opperwachtmeester van de marechaussee, de deur te openen en de kluis te ontsluiten.

“Plundering, diefstal en vernieling maakten deel uit van het dagelijks leven van de geallieerde militairen in de maanden van september 1944 tot de zomer van 1945.”

Twee dagen later bezoekt Diender het gemeentehuis, waar een ijzeren geldkistje uit de kluis blijkt te zijn gehaald; hierin zat niet alleen de gemeentekas, maar ook geld van het Nationaal Fonds voor Bijzondere Nooden, bedoeld voor de door brand getroffen J. Roelofs, geld van de plaatselijke afdeling van de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming en de ‘ijskas’, samen ƒ 1283,70. Het kistje blijkt opengebroken en het geld is verdwenen. Waarschijnlijk gebeurde dat vrijwel onmiddellijk na het openen van de kluis, dus binnen een uur na de landing. De roof van de gemeentekas van Overasselt komt daarmee de twijfelachtige eer toe de snelste plundering na de eerste Market Garden-droppings.

Deze anekdote bevat een aantal opvallende elementen. Geallieerde soldaten, in dit geval Amerikanen, bevinden zich op het grondgebied van een bevriende natie, namelijk Nederland. Toch maken ze zich schuldig aan vernieling en het roven of plunderen van eigendommen van burgers; handelingen die bij iedereen de wenkbrauwen zullen doen fronsen. Geplaatst in een groter geheel zou je ze misschien af kunnen doen als collateral damage, want de oorlog bracht nu eenmaal onbedoelde schade met zich mee, zoals er ook burgerslachtoffers vielen bij bombardementen. Maar hier is iets anders aan de hand. De vernieling en de plundering waren niet het bijproduct van een militaire handeling, ze werden doelbewust gepleegd. Bovendien waren ze niet gericht op de vijand, maar op de bevolking die zojuist door diezelfde militairen was bevrijd. Dat zij vijandelijk gebied plunderden, zou nog enigszins te begrijpen zijn, maar de bezittingen van burgers van een bevriende natie? Wat bezielde deze bevrijders?

Verslag uit Mook

Pastoor Janssen van de Mookse parochie St. Antonius Abt geeft in zijn dagboek een indringend beeld van de situatie in zijn dorp. Op 6 oktober, toen Mook ten zuiden van het spoorviaduct bij Molenhoek al verboden gebied was, schreef hij:

‘Van mensen, die toch met list of verlof in Mook wisten te komen, hoorden we, dat de Engelse soldaten bezig waren om aan de bevolking het laatste te ontroven wat hun van de ramp van 20 september [hevige gevechten die delen van het dorp verwoestten] nog overgebleven was. […] Het dorp leek volkomen aan ons – inwoners – onttrokken en in eigendom overgegaan aan de militairen, nu Engelsen.’

Hij beschrijft verder dat het offerblok in de kerk uit de muur was gekapt en was verdwenen, dat de dichtgemetselde kelder was opengebroken en 850 van de circa 1000 wijnflessen weg waren, en dat de tuinmuur van de pastorie en een deel van de muur om het kerkhof waren gesloopt ter verbetering van de weg. Van kerstavond geeft pastoor Janssen aanvankelijk een wat vrolijker beeld: vijfhonderd Canadezen vierden toen, met een overvloed aan brood en vlees, tonnen bier en een voorstelling met doedelzakmuziek, feest in het klooster Mater Dolorosa van de paters Passionisten te Molenhoek. Dat lag ten noorden van het viaduct in het niet-geëvacueerde gebied. Een tweede voorstelling volgde voor de plaatselijke inwoners. Na afloop van het feest lieten de Canadezen alles achter, ook tafels, stoelen en serviesgoed, dat allemaal uit leegstaande huizen in het geëvacueerde gebied bleek te zijn gehaald. En dat doet pijn:

‘De Amerikanen hebben mijn huis stuk geschoten; dat was militaire noodzaak. De Duitsers hebben mijn huis in brand gestoken; van hen viel niet anders te verwachten. De Engelsen hebben het laatste restje bezit, dat me was gebleven, geroofd. […] Voor mij is het niet zo erg: ik zal zonder wijn ook wel mijn ambt kunnen uitoefenen. Erger vind ik het voor mijn mensen, die een sober bestaan hebben moeten leiden, met hard werken zich een bescheiden bezit hebben gevormd en dan na de bevrijding van de overweldiger tot de ontdekking komen dat hun laatste bezit wordt geroofd door het leger der bevrijding.’

Een vermoeide Amerikaanse militair kookt zijn potje in het koetshuis van dorpsdok- ter Beijnes, Ottenhoffstraat te Groesbeek. Tijdens het koken, onder vrij primitieve omstandigheden, gebeurden veel ongelukken. (Foto boek)
Een vermoeide Amerikaanse militair kookt zijn potje in het koetshuis van dorpsdok- ter Beijnes, Ottenhoffstraat te Groesbeek. Tijdens het koken, onder vrij primitieve omstandigheden, gebeurden veel ongelukken. (Foto boek)

Je zou kunnen denken dat hij een incident beschrijft, maar het tegendeel is waar. Vernielingen en plunderingen door geallieerde soldaten blijken eerder regel dan uitzondering. In geëvacueerde gebieden struinden zij gebouwen systematisch af, vrijwel geen woning sloegen ze over. Ook fabrieken, bankkluizen en zelfs kerken waren doelwit. De omvang van de plunderingen heeft mede te maken met het grote aantal aanwezige militairen. De geallieerden drongen de regio binnen op 17 september 1944, in het kader van Operatie Market Garden, met de spectaculaire droppings van Amerikaanse parachutisten. De streek bleef frontgebied tot de start van Operatie Veritable op 8 februari 1945. Al die tijd verbleven hier minimaal tienduizenden soldaten, begin februari zelfs honderdduizenden. Ook daarna was het gebied nog een oorlogszone: pas maanden na de officiële bevrijding van de rest van Nederland, op 5 mei, werd het geleidelijk aan vrijgegeven en konden burgers terugkeren. Maar zelfs toen bleven geallieerde legers prominent aanwezig.

Groesbeek: destruction, decay and death

Villa Vogelsangh lag onder aan de Zevenheuvelenweg in Groesbeek, dicht bij de oude Nederlandse Hervormde kerk. Er hoorde een tuin bij van ongeveer 1 hectare. Een van de bewoonsters, mevrouw Petronella (Nel) Dozy, beschreef in haar dagboek gedetailleerd het leven in de villa. Op zondag 1 oktober gaf burgemeester Van Grotenhuis aan de inwoners van het dorp Groesbeek een evacuatiebevel. De familie Dozy kwam na wat omzwervingen terecht in het Maasstadje Ravenstein, zo’n 25 kilometer van huis. Zij verwachtten dat de evacuatie enkele dagen tot een week zou duren, maar al snel bleek dat dit veel langer zou worden.

Amerikaanse sergeant op wacht bij de oprijlaan van Villa Vogelsangh in Groesbeek, waar bewoonster Nel Dozy in haar dagboek over schreef. Het huis werd door de Amerikanen gevorderd om er een hoofdkwartier van te maken, de bewoners vertrokken op 2 oktober. Kort daarna zal de foto zijn genomen. (Foto boek)
Amerikaanse sergeant op wacht bij de oprijlaan van Villa Vogelsangh in Groesbeek, waar bewoonster Nel Dozy in haar dagboek over schreef. Het huis werd door de Amerikanen gevorderd om er een hoofdkwartier van te maken, de bewoners vertrokken op 2 oktober. Kort daarna zal de foto zijn genomen. (Foto boek)
Op 13 november kreeg Ineke Halberstadt, een nichtje van Nel dat ook in Vogelsangh woonde, toestemming om naar de villa te gaan en wat spullen op te halen. In een groep van circa twintig Groesbekers fietste ze vanaf het evacuatieadres in Ravenstein naar Civil Affairs, gevestigd in gebouwen van de St. Annastichting aan de Groesbeekseweg te Nijmegen. Daarvandaan werden ze in een vrachtwagen onder begeleiding van geallieerde militairen naar Groesbeek vervoerd. Vervolgens ging elk met een militair verder naar het eigen huis. Ineke zag bij Vogelsangh eerst de kapotgeschoten bomen van de oprit en daarna het huis met open luiken en gebroken ruiten, waardoor de regen naar binnen sloeg. Binnen was het in de gang een warboel van door elkaar gesmeten huisraad en kleding; tussen de rommel lag een opengebroken geldkist. Ook de rest van het huis bleek overhoopgehaald, alle matrassen en stoelen waren verdwenen, serviezen gebroken. In de kelder hing een sterke alcoholgeur; de wijnvoorraad was weg. Ineke kreeg van haar begeleider precies vijf minuten om uit te zoeken wat ze mee wilde nemen. Ze koos kleren, schoenen, enkele familieportretjes en een paar overgebleven stukken van het zilveren theeservies.

Na dit bezoek wist de familie lange tijd niet hoe de situatie op Vogelsangh zich ontwikkelde. Van ene Frank, een militair met wie ze bekend was geraakt, hoorde Nel Dozy in februari of maart over de toestand in Groesbeek.

‘Tussen U en mij, dit is het ergste dat wij doorgemaakt hebben. U kunt beter hier blijven, Miss Nelly. […] Groesbeek is destruction, decay and death.’

Eind maart kreeg Nel toestemming om naar Vogelsangh te gaan, onder begeleiding van een officier. Ze zag de verwoeste Groesbeekse huizen en de enorme rommel eromheen. Via de Zevenheuvelenweg kwam ze op de kapotgereden oprit en rook ze de sterke geur van bosviooltjes. Tot haar verrassing lag er, anders dan rond andere huizen, geen puin en rommel: Vogelsangh was in gebruik genomen als geallieerd hoofdkwartier en er stonden enkele bruine tenten in de tuin. Bij de achterdeur deed een soldaat met een strijkijzer pogingen om een uniformjas in de plooi te krijgen. De commandant, majoor Walker, leidde Nel rond in huis. Veel was weg. In haar zitkamer, op de eerste verdieping, was alles verdwenen, behalve de spiegel en de piano. Majoor Walker vertelde dat de piano bij zijn komst gedemonteerd was geweest en dat hij die zelf in elkaar had gezet. Wel was het ivoor van de toetsen gestolen.

Op de terugweg was Nels begeleider ‘in merkbare mannelijke angst voor de gevreesde vrouwentranen, die hem bespaard bleven en beschaamd over den kant van “the life of our heroes” die wij zoo juist te zien hadden gekregen…’

Plundering, diefstal en vernieling maakten deel uit van het dagelijks leven van de geallieerde militairen in de maanden van september 1944 tot de zomer van 1945. De archieven tonen opvallende voorbeelden van brutaliteit, maar ook talloze kleinere voorvallen die de omvang van de plunderingen juist onderstrepen, zowel in tijd als plaats. Zo merkte mevrouw Wolfswinkel-Herkens, wonend in Berg en Dal, op 4 oktober 1944, nadat ze even bij de buren was geweest, dat er twee Amerikaanse militairen boven in huis waren. Ze dacht dat die het huis controleerden op de aanwezigheid van spionnen. Na hun vertrek miste ze echter de sieraden uit de laatjes van de toilettafel. Bij W.Th. van As aan de Hutgraaf in Beuningen ontbraken rond 5 november, na vertrek van ingekwartierde militairen, een paar leren laarzen, een paar gummilaarzen, een tafeltje, zeven steigertouwen en een vlag. Op 20 december haalden geallieerde militairen in Beek twee rollen beddengoed en twee elektrische straalkachels uit de woning van Verstegen aan de Rijksstraatweg 108 en/of uit het huis van diens buurman Van Avesaath. Begin januari bleek dat de houtvoorraad van aannemer H.J. Leenders uit het geëvacueerde Berg en Dal was verdwenen. En rond 1 maart namen militairen de scheerstoelen van kapper Hermens aan de Zandstraat te Gennep mee naar een onbekende bestemming.

Uit deze voorbeelden doemt een beeld op van wanorde, maar ook rijzen allerlei vragen: Hoe komt het dat de militairen hun gang konden gaan? Waarom werd er niet ingegrepen? En waarom bleven de daders onbestraft?

Verboden te plunderen

In het huidige militair strafrecht wordt plundering omschreven als het ‘in tijd van oorlog plegen van diefstal en daarbij misbruik maken van macht, gelegenheid of middel, hem als militair gegeven, inclusief het bestelen van een dode, zieke of verwonde militair’. Maar al in 1899, tijdens de Haagse Vredesconferentie, formuleerde men internationale richtlijnen met betrekking tot plundering. Artikel 46 van het Landoorlogreglement bepaalde bijvoorbeeld:

‘De eer en de rechten van het gezin, het leven der personen en de bijzondere eigendom, alsmede de godsdienstige overtuiging en de uitoefening van de eerediensten moeten worden geëerbiedigd. De bijzondere eigendom kan niet worden verbeurdverklaard.’

Artikel 47 was nog duidelijker: ‘Plundering is uitdrukkelijk verboden.’ Deze artikelen hadden formeel alleen betrekking op ‘het grondgebied van den vijandelijken Staat’, maar de strekking is helder. Als je vijandelijk gebied niet mag plunderen, is dat op het grondgebied van bevriende landen al helemaal ondenkbaar.

In een Field Manual van het Amerikaanse leger van 1940 werden de Rules of Warfare opgesomd. De hoofdregel: vernietiging van eigendommen was alleen toegestaan in geval van militaire noodzaak. Dat gold in het bijzonder voor religieuze gebouwen, gebouwen van en voor kunst, wetenschap en liefdadigheid, historische monumenten en ziekenhuizen. Op alle verwoesting van (burger-)eigendom en/of plundering stond de doodstraf of een andere zware straf, afhankelijk van de ernst van de overtreding.

Bezet, bevrijd & geplunderd
Bezet, bevrijd & geplunderd
Als geallieerde militairen aan het plunderen sloegen, was er vaak ook sprake van vernieling: het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken van niet-militaire goederen. Om te kunnen plunderen, moesten meestal eerst ramen en deuren worden opengebroken. Ook kasten, meubels en vloeren sneuvelden in de zoektocht naar verstopte, waardevolle spullen. Voor het kraken van brandkasten en kluizen werden zelfs explosieven ingezet, met alle schade van dien.

~ Paul Klinkenberg, Paul Thissen en Paul van der Heijden

Boek: Bezet, bevrijd & geplunderd
Ook interessant: Operatie Market Garden: doelen, tijdlijn en gevolgen
…of: Gesneuvelden als wapen

Bekijk dit boek bij:

×