De Griekse arts Hippocrates wordt vaak beschouwd als de ‘vader van de geneeskunde’. Ook bekend vanwege de zogenaamde ‘Eed van Hippocrates’.
Over het leven van Hippocrates is vrij weinig bekend. Vermoedelijk werd hij rond 460 v.Chr. geboren op het eiland Kos als zoon van een arts. Zoals zoveel van zijn tijdgenoten reisde hij gedurende zijn leven veel. Bekend is dat hij les gaf op de medische school van Kos.
De Griekse arts zette vraagtekens bij de traditionele leer die zei dat ziekte door de Goden gezonden werd of dat men ziek werd door bijvoorbeeld een ‘ongunstige’ stand van de zon. Hippocrates zag een verband tussen slechte leefomstandigheden en ziekte. De Griek maakte van de geneeskunde een gewone wetenschap.
Hippocrates liet zijn leerlingen een eed afleggen zodra ze afstudeerden en zelfstandig arts werden. Deze zogenaamde Eed van Hippocrates werd vroeger gezworen bij onder meer Asclepius, de god van de geneeskunde. Deze god, een zoon van Apollo en de nimf Coronis, werd vaak afgebeeld met een staf waaromheen een slang kronkelde. Dit zogenoemde ‘esculaapteken’ wordt nog altijd veel gebruikt door artsen en apothekers.
Tot en met het begin van de eenentwintigste eeuw legden artsen in Nederland nog een artseneed af die was gebaseerd op deze eed van Hippocrates. In 2003 werd deze eed door de Vereniging van Samenwerkende Universiteiten in Nederland (VSNU) vervangen door een andere eed.
Hippocrates schreef gedurende zijn leven verschillende werken. Deze zijn in de derde eeuw na Christus verzameld in Alexandrië onder de naam Corpus Hippocraticum (Werken van Hippocrates). Deze verzameling bevat 72 werken – niet allemaal van de hand van de Griekse arts – met daarin beschrijvingen van ziektebeelden, ziekteverloop, informatie over dieetleer en een aantal algemene geneeskundige aforismen (korte, bondige uitspraken). Een van deze aforismen van Hippocrates luidt als volgt:
Het leven is kort, de kunst duurt lang;
de gelegenheid gaat voorbij;
proefnemingen zijn gevaarlijk
en een oordeel vormen is moeilijk.
Duidelijk is dat Hippocrates artsen adviseerde bij de behandeling van zieken zorgvuldig en voorzichtig te werk te gaan.
- Ook interessant: De god Asclepius en de esculaap
- Boek over de Eed van Hippocrates
- Boek: Canon van de geneeskunde
Nederlandse vertaling van de Eed van Hippocrates
Ik zweer bij Apollo, de Genezer, bij Asclepius, Hygieia et Panaceia, en bij alle goden en godinnen, die ik tot getuigen roep, dat ik deze eed en deze verklaring, naar beste weten en vermogen, zal nakomen.
Ik zal hem, die deze kunst aan mij heeft onderwezen, beschouwen als een vader, hem laten delen in mijn levensonderhoud, en, als hij in schulden of nood zou geraken, hem op zijn verzoek steun verlenen. Zijn zonen zal ik gelijk stellen met mijn eigen broers; ik zal hun, als zij de wens daartoe te kennen geven, deze kunst leren zonder vergoeding en zonder schuldbewijs; tot mijn voorschriften, voordrachten en heel mijn verdere onderricht zal ik toegang geven aan mijn zonen, aan die van mijn leermeester en aan die leerlingen die zich bij mij hebben ingeschreven en gehouden zijn aan de medische wet; maar aan niemand anders.
Ik zal diëetregels naar beste weten en vermogen aanwenden tot heil der zieken, nooit tot hun verderf of schade.
Ik zal niemand een dodelijk geneesmiddel toedienen, ook niet aan iemand die dit van mij vraagt; zelfs een aanwijzing in die richting zal ik niet verstrekken.
Ik zal nooit aan een vrouw een middel toedienen ter vernietiging van ontkiemend leven.
Ik zal mijn leven en mijn kunst steeds zuiver en rein bewaren.
Ik zal geen operaties uitvoeren, zelfs niet bij lijders aan blaasstenen, maar ik zal dat werk aan deskundigen overlaten.
In welk huis ik ook binnentreed, ik zal er alleen binnengaan om de zieken te helpen; nooit zal ik er willens en wetens enig onrecht doen, in het bijzonder mij nooit schuldig maken aan sexuele omgang met man of vrouw, vrije of slaaf.
Ik zal, wat ik bij de uitoefening van mijn beroep ook zal horen of zien, of ook daarbuiten over het leven van mensen te weten kom aan dingen, die nooit bekend mogen worden, in stilzwijgen bewaren, en het beginsel hooghouden, dat dingen die mij zó bekend worden vallen onder de plicht van geheimhouding.
Als ik deze eed trouw in acht neem en niet ontwijd, moge ik dan in mijn leven en in mijn kunst gezegend worden, en aanzien genieten bij alle mensen, te allen tijde, – maar als ik hem schend en meinedig word, dan wil ik het tegendeel ondergaan.