De weinige jeugdliteratuur uit de achttiende eeuw die we tegenwoordig nog kennen, heeft de reputatie braaf te zijn: denk aan ‘Jantje zag eens pruimen hangen’ van Hiëronymus van Alphen. Zelfs letterkundigen haalden lang hun neus op voor de gemakzuchtige lectuur die de moraliserende boodschappen op een presenteerblaadje aanbood. Die reputatie is echter niet terecht: de achttiende-eeuwse jeugdboeken namen kinderen juist heel serieus als actieve en zelfverantwoordelijke lezers. Die conclusie trekt Feike Dietz in haar zojuist verschenen boek Lettering Young Readers in the Dutch Enlightenment (september 2021), verschenen bij de Brits-Amerikaanse uitgever Palgrave Macmillan.

Lezen als medicijn
‘In de late achttiende eeuw was er een politiek-sociaal offensief gaande waarin boeken een belangrijke rol speelden,’ zegt Dietz.
‘Veel mensen in de samenleving hadden het gevoel dat het slecht ging met hun land: de Nederlandse Republiek had de zogeheten “Gouden Eeuw” achter zich gelaten, verloor haar belangrijke internationale handelspositie, en kampte met werkloosheid. Men geloofde dat de oplossing bij geletterdheid lag: nieuwe generaties lezers zouden de juiste deugden kunnen ontwikkelen om de samenleving erbovenop te helpen.’
Daarvoor werden allerlei typen boeken ingezet: alfabetboekjes, aardrijkskundeboeken, briefromans voor kinderen. ‘Allemaal moesten ze de lees- en schrijfvaardigheden trainen die een springplank boden naar een betere samenleving.’
Lezen als sociale vaardigheid

Internationale voortrekkersrol
Hoe groot de verschillen ook zijn, Dietz benadrukt ook dat de achttiende-eeuwse didactiek ons kan helpen om kritisch te reflecteren op het hedendaagse leesonderwijs.
‘Zo waren in het achttiende-eeuwse onderwijs fictie en non-fictie heel nauw met elkaar verweven: kennis voor kinderen werd graag verpakt in literaire vormen, zoals dialogen en gedichtjes. Tegenwoordig hanteren we juist een strikte scheiding tussen leerboeken en leesboeken, en leren we leerlingen om onderscheid te maken tussen zakelijke, feitelijke teksten en literatuur. Daardoor is het literatuuronderwijs afgesneden geraakt van het leesonderwijs, en worden belangrijke leesvaardigheden als figuurlijk lezen en creatief denken maar weinig getraind op school.’
Nu uit het laatste internationale PISA-onderzoek (2018) is gebleken dat de Nederlandse jeugd op het gebied van leesvaardigheid significant onder het Europese gemiddelde scoort, is het de moeite waard om terug te kijken naar de didactische experimenteren uit de achttiende eeuw. ‘Die waren ook in internationaal perspectief dikwijls innovatief’, constateert Dietz op basis van haar onderzoek.