Met het begrip kerstening wordt doorgaans het, vaak massaal, bekeren van heidense volkeren tot het christelijke geloof aangeduid. De kerstening van Europa was een proces van vele eeuwen. De eerste eeuwen na Christus verspreidde het christendom zich vooral in de gebieden rondom de Middellandse Zee. In de vroege Middeleeuwen deed het geloof zijn intrede in West-Europa. Oost-Europa, Rusland. De Scandinavische landen werden pas gekerstend in de hoge en late Middeleeuwen.
In de beginfase was de kerstening vaak slechts oppervlakkig en duurde het meerdere generaties voordat gemeenschappen echt wat je zou kunnen noemen volledig christelijk waren geworden. Dit proces wordt aangeduid met de term dieptekerstening. Het was daarbij van groot belang voor de personen die het christendom verspreidden dat ze zich verzekerden van de steun en de bescherming van de wereldlijke machthebbers in het gebied waar zij als missionaris werkzaam waren. Zo liet de voor onze streken bekende missionaris Willibrord (ca. 658-739) zich bijstaan in zijn missie door de Frankische vorst Pepijn Herstal (ca. 635-714). De kerstening van een volk verliep vaak van boven naar beneden. Wanneer een vorst zich bekeerde tot het christendom dan volgden daarna vaak ook zijn onderdanen. Een bekend voorbeeld hiervan is de bekering van koning Clovis (ca. 466-511) rond het jaar 500.
Heiligenlevens en boeteboeken
De schriftelijke bronnen uit deze periode zijn schaars. Er zijn bijvoorbeeld wel oorkonden bewaard gebleven van kloosters die gesticht werden, maar deze zeggen niet zoveel over de kerstening als cultureel-mentaal proces. Interessanter zijn de zogenoemde heiligenlevens die verslag doen van het leven en de daden van heiligen en ook boeteboeken die beschrijven welke straf er stond op het begaan van een zonde kunnen ons meer vertellen. Het probleem met deze teksten is echter dat ze normatief zijn. De heiligenlevens schetsen een ideaalbeeld van een persoon dat bedoeld was om als voorbeeld te dienen. Het is dus de vraag hoe betrouwbaar de informatie is en in hoeverre ze echt wat zeggen over de beschreven personen. De heiligenlevens zijn echter toch zeer waardevol omdat ze ons iets vertellen over het ideaal dat men nastreefde.
Voor de boeteboeken geldt een ander probleem: ze vertellen ons iets over de zonden die men kon begaan en de straffen die men kon krijgen, maar kunnen ons niet vertellen hoe vaak een bepaalde zonde werd begaan. Ook hier geldt dat deze bronnen toch waardevol kunnen zijn omdat ze iets zeggen over de heersende christelijke moraal.
Teksten over de liturgie geven ons wel een wat concreter inzicht, namelijk in de wijze waarop mensen hun geloof hebben beleden. Voor alle bronnen echter geldt dat ze schaars zijn en dat we ons altijd goed moeten beseffen wat de grenzen zijn van een bron. Behalve dat bronnen vaak normatief zijn, staan ze ook vaak binnen een bepaalde regionale context waardoor het lastig is om algemene conclusies te trekken.
Overdracht van de leer
Zoals al gezegd was de kerstening een langdurig proces waarbij de oude Germaanse religieuze tradities langzaam vervangen werden door de christelijke religie. Het was de kunst voor missionarissen en ook voor bisschoppen om, zodra een gebied eenmaal gekerstend was, aan de ene kant de kernpunten van de christelijke leer uit te dragen (en daar ook aan vast te houden) en er aan de andere kant voor te zorgen dat de gewone gelovige de leer kon begrijpen.
De oude Germaanse religies kenden vele goden en vooral op dat punt was de christelijke leer van de drie-eenheid een moeilijk punt. Tegenover een veelgodendom stond een eenheid in drie personen maar toch was er geen sprake van drie goden maar van één enkele God. Om dit concept uit te leggen maakte men onder andere de vergelijking met de zon. De zon die op zichzelf bestaat werd vergeleken met de Vader, het licht van de zon met de Zoon en de warmte van de zon met de Heilige Geest. Het licht en de warmte bestaan niet op zichzelf maar komen voort uit de zon. Met behulp van deze analogie probeerde men om de nieuwe religie iets begrijpelijker te maken.
Voor veel mensen bleef dit echter een wat abstract geheel. Het was ook weinig tastbaar. Mensen hebben nu eenmaal de behoefte om hun geloof te concretiseren. Hetzij door middel van handelingen en rituelen, hetzij door het bezoeken van een plek waar het geloof zichtbaar is. Men ging bijvoorbeeld naar een plek waar het beeld van een heilige stond, omdat hij daar begraven was of omdat het een plek was waar de heilige een wonder had verricht. Heiligen die wonderen hadden verricht maakten diepe indruk op mensen en wanneer dit wonder zich uitte in bijvoorbeeld het stichten van een bron dan werd deze plek eveneens een hele concrete plaats van volksdevotie. Ook het vragen van steun aan de christelijke God in de aanloop naar een oorlog was een gebruikte tactiek van de missionarissen. Wanneer het leger vervolgens de overwinning behaalde moest dit diepe indruk maken op de Germanen.
Heidense gewoonten
Het was tevens zaak om naast een goede en degelijke uitleg van de christelijke leer mensen ervan te weerhouden zich aan hun oude heidense religie te blijven vasthouden. Tal van oude gewoontes en rituelen werden verboden. Zo werd het niet langer toegestaan om oude goden te vereren door ze een offer te brengen of om een heilige boom te bezoeken. Wat ook gebeurde was dat een boom (of andere heilige plaats) werd vernietigd om op die plek vervolgens een kapel neer te zetten. Zo hoopte men dat het christendom sneller gemeengoed werd bij de pas gekerstende bevolking. De desbetreffende plek was immers voor de mensen uit de omgeving al een bijzondere plek.
Ook nam men heidense tradities zoals het kerstfeest over en kregen deze christelijke betekenissen. Op deze manier kreeg het christendom een steeds grotere plek in de Germaanse wereld. Andersom zien we dat het christendom ook heidense elementen opnam. Dit laatste echter zonder dat de inhoud van het geloof veranderde.