Dark
Light

Hoofse liefde en fin’amor

Het Nederlandse liefdeslied in de middeleeuwen – Frank Willaert
6 minuten leestijd
Afbeelding uit de Codex Manesse - Herr Werner von Teufen
Afbeelding uit de Codex Manesse - Herr Werner von Teufen (Universitätsbibliothek Heidelberg)

Hoofse liefde en fin’amor

‘Hoofse liefde’ is geen middeleeuws begrip. Het concept werd voor het eerst in het jaar 1883 gebruikt door de Franse romanist Gaston Paris, die er de liefdesrelatie tussen Lancelot en Guenièvre in de beroemde roman Le Chevalier de la Charrette van Chrétien de Troyes mee karakteriseerde. De amour courtois had volgens Paris vier belangrijke kenmerken:

  1. ze was onwettig en geheim, en dus niet denkbaar binnen het huwelijk;
  2. de vrouw stond boven de man en liet hem voortdurend voelen dat hij haar kon verliezen, wat hem met permanente angst vervulde, hoe moedig hij verder ook was;
  3. om haar waardig te zijn, was hij bereid alle denkbare heldendaden te verrichten;
  4. deze liefde was een kunst, een code; ze had haar eigen regels, waaraan men zich diende te onderwerpen.

Behalve in Chrétiens roman vond Gaston Paris deze liefde ook terug in de hoofse lyriek van de troubadours, die omstreeks 1100 in het zuiden van Frankrijk was ontstaan en op het ogenblik dat Chrétien zijn Chevalier de la Charrette schreef (vermoedelijk 1177/81) ook aan verschillende Noord-Franse hoven beoefend werd.

Guillaume de Lorris en Jean de Meun, Le roman de la rose. Handschrift op perkament. Frankrijk, omstreeks 1370. [10 B 29]
Guillaume de Lorris en Jean de Meun, Le roman de la rose. Handschrift op perkament. Frankrijk, omstreeks 1370. [10 B 29]
Na Gaston Paris werd het concept amour courtois echter op een veel ruimere schaal gehanteerd. De ‘hoofse liefde’ was overal: niet alleen in het minnelied en de Arturroman, maar ook in de antikiserende roman, de Tristanroman, in de Roman de la Rose, in allerlei didactische en allegorische werken, in liefdesbrieven, enzovoort. Afhankelijk van de teksten of genres waarop men zich baseerde, kreeg het begrip steeds nieuwe en andere invullingen. Er ontstond een wanhopig makende vloed van publicaties, die telkens opnieuw het wezen van de hoofse liefde probeerden te omschrijven en met elkaar – ook op essentiële punten – in tegenspraak waren. Geen wonder dat vanaf het midden van de jaren zestig de bruikbaarheid van het begrip door sommigen sterk in twijfel getrokken werd.

Een utopie

Maar ook op dit verregaande scepticisme kwam er reactie. Hier moet in de eerste plaats de germanist Rüdiger Schnell genoemd worden, die in verschillende publicaties gepoogd heeft om het begrip ‘hoofse liefde’ voor de literatuurstudie weer bruikbaar te maken. Schnell maakte daarbij een scherp onderscheid tussen wat hij Liebeskonzeption en Liebesdarstellung noemde. De Liebeskonzeption heeft betrekking op wat men het ‘wezen’ van de hoofse liefde zou kunnen noemen: ze is geen doctrine, geen systeem, geen theorie met duidelijk omschreven regels (zoals Gaston Paris meende), maar een ideaal, een utopie. Over wat de essentie van deze liefde uitmaakt, zijn de meeste middeleeuwse auteurs het volgens Schnell eens.

De hoofse liefde is een exclusieve relatie tussen man en vrouw, die blijvend, oprecht (trouw) en onbaatzuchtig is, en gebaseerd op de vrije wil van beide partners. Ze is niet uit op drifbevrediging, maar vereist integendeel zelfbeheersing en de bereidheid om voor de ander te lijden.

Het spreekt vanzelf dat dit verheven ideaal op gespannen voet staat met de realiteit van de wereld en de beperkingen van de mens. Daar ligt volgens Schnell juist de rol van de literatuur, die de mogelijkheden en de problemen van deze hoofse liefde thematiseert. De literatuur brengt concrete Liebesdarstellungen, waarin de spanning tussen ideaal en werkelijkheid wordt afgetast. ‘Hoofse liefde’ verschijnt in de literatuur als een discours óver de hoofse liefde, een discours dat de diverse wijzen verkent waarop ze kan worden beleefd: haar mogelijkheden en grenzen, de conflicten die ze veroorzaakt, haar eigen contradicties. De literair-historici hebben deze uiteenlopende Liebesdarstellungen en de ene eraan ten gronde liggende Liebeskonzeption echter niet of onvoldoende uit elkaar gehouden, en dit heeft, nog steeds volgens Schnell, tot het onoverzichtelijke kluwen van onderling afwijkende en elkaar tegensprekende definities geleid die het onderzoek zo belasten.

Kenmerken

De vraag is dan hoe de hoofse liefde in het genre van het canso van de troubadours wordt ‘dargestellt’. Hun voorstelling van de liefde, door hen vaak fin’amor genoemd, is immers zo voorspelbaar, dat het mogelijk is een aantal thema’s te formuleren, die in hun cansos en in vergelijkbare minneliederen in het Catalaans, het Galicisch, het Castiliaans, het Italiaans, het Engels, het Duits en ook het Nederlands steeds terugkomen. De ‘hoofse liefde’ kan als fin’amor, als ‘troubadoursminne’ worden beschouwd, als we in een lied de volgende kenmerken, of toch de meeste ervan, aantreffen.

 
1 – Een eerste kenmerk is dat deze liefde altijd, op enkele uitzonderingen na, beschreven wordt vanuit het perspectief van de man, die spreekt in de eerste persoon. Alleen over zíjn gemoedstoestand worden we ingelicht. Wat de vrouw ten opzichte van hem voelt, blijft buiten beschouwing.

2 – De hoofse liefde verschijnt in het canso uitsluitend als verlangen, nooit als bezit. Dit verlangen is zowel geestelijk als lichamelijk, het richt zich zowel op het hart als op het lichaam van de beminde. Een ontmoeting wordt echter nooit beschreven, tenzij als een droom, in de toekomende tijd, of in de voorwaardelijke of wensende wijs.

3 – De vrouw, naar wie het verlangen uitgaat, is de volmaaktheid zelve, zowel wat haar schoonheid als haar morele kwaliteiten betref. Vandaar dat de liefde tot de vrouw niet zelden tot een cultus leidt en de trekken van een ware minnedevotie krijgt.

4 – Hieruit volgt, dat de liefde een bron van vreugde is voor de minnaar en hem als het ware boven zich uit kan doen stijgen: hij bemint immers de volmaaktheid zelf! Maar tegelijk is ze ook een bron van verdriet, want voortdurend is er de twijfel of hij de geliefde vrouw wel ooit waardig zal kunnen zijn. De minnaar wordt onophoudelijk tussen deze polen, hoop en vrees, vreugde en verdriet, heen en weer geslingerd. Vaak ervaart hij, op een paradoxale wijze, de beide tegengestelde gevoelens in één: de liefde is een zoete pijn, een aangename kwelling, een bron van verdriet, waar hij toch niet zonder kan.

5 – Meer nog dan als een devotie wordt de liefde voorgesteld als een dienst die de minnaar verschuldigd is aan zijn geliefde, zoals een leenman of vazal die verschuldigd is aan zijn leenheer of suzerein. De liefdesrelatie wordt dan ook vaak beschreven in de terminologie van de feodaliteit. Maar net zoals de vazal in ruil voor zijn dienst een leen ontvangt, zo rekent de minnaar op loon, dit is op een blijk van wederliefde van zijn dame. Blijft die te lang uit, dan kan dat voor hem een reden zijn om ermee te dreigen zijn dienst op te zeggen en aan zijn liefde een einde te stellen.

6 – Met zijn minnedienst probeert de minnaar zijn geliefde waardig te zijn. De liefde is een bron van zelfveredeling en zelfvervolmaking. Dat betekent dat hij in alles maat en zelfbeheersing aan de dag legt, dat hij genereus en wellevend is, galant en welsprekend. Liefde is dus de bron van hoofsheid, cortezia kan – in het hoofse minnelied – niet gescheiden worden van de fin’amor. Wie mint, is hoofs.

7 – Deze liefde moet geheim blijven, niet – zoals men vaak heeft geschreven – omdat deze liefde per definitie overspelig zou zijn, maar omdat er voortdurend jaloerse kwaadsprekers (in het Occitaans: lausengiers) op de loer liggen die de minnaar bij zijn beminde in een kwaad daglicht willen plaatsen, en ook omdat het openbaar maken van deze liefde haar als het ware zou ontwijden. Vandaar dat de minnaar ten overstaan van het hoofse gezelschap wel over zijn geliefde zingt, maar haar naam nooit noemt of haar ten hoogste met een schuilnaam (Occitaans: senhal) aanduidt.

Dit zijn de bouwstenen waarmee de troubadours vele honderden cansos hebben vervaardigd en die we in de hoofse minnelyriek elders in het avondland en dus ook in de Nederlanden steeds opnieuw aantreffen. Natuurlijk wisselen de klemtonen van dichter tot dichter en van lied tot lied. Maar toch lijkt er onder de beoefenaren en de toehoorders van deze liedkunst een consensus te hebben bestaan dat met deze thema’s het speelveld afgebakend was.

Herkenning en bewondering

Het Nederlandse liefdeslied in de middeleeuwen
Het Nederlandse liefdeslied in de middeleeuwen
Een speelveld, inderdaad. Want de voorspelbaarheid van de thematiek vormt al een eerste aanwijzing voor het feit dat het verband tussen lied en leven op zijn zachtst gezegd zeer los moet zijn geweest. Ongetwijfeld zal een troubadour op het ogenblik dat hij een minnelied dichtte wel eens verliefd zijn geweest. Maar ook dan zal hij er niet naar gestreefd hebben zijn publiek te informeren over zijn persoonlijk zielenleed. Wat hij wilde bewijzen, was dat hij in zijn lied het gamma van de conventies op zo’n creatieve wijze wist te bespelen dat hij bij de luisteraars zowel herkenning als bewondering wist op te wekken. Herkenning, omdat het lied zelden of nooit het speelveld verliet, dat we zo-even hebben afgepaald. Maar tegelijk bewondering, want elk lied bracht het bekende op een nieuwe, nog niet eerder gehoorde wijze. Liefst zo subtiel mogelijk, soms ironisch, soms zelfs polemisch. Een gerafineerd spel met de conventies moest het bewijs brengen van het meesterschap van de dichter-zanger en een uitdaging vormen voor het oordeelsvermogen van diens kennerspubliek.

Boek: Het Nederlandse liefdeslied in de middeleeuwen

Fragment uit het boek Het Nederlandse liefdeslied in de middeleeuwen, waarin emeritus hoogleraar Middelnederlandse letterkunde Frank Willaert uitvoerig stilstaat bij de oude Nederlandse minneliederen. Hij geeft onder meer interpretaties van talrijke (bekende) liederen, maar besteedt ook uitvoerig aandacht aan hun context.

Frank Willaert (1952) is emeritus hoogleraar Middelnederlandse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen en lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (KANTL). Hij publiceert vooral over middeleeuwse mystiek en lyriek.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×