Wie ‘De Snor’ hoort vallen, denk meteen aan voetbalanalyticus Johan Derksen. In de jaren 1940 had Nederland echter ook een ‘Snor’: Pieter Sjoerds Gerbrandy (1885-1961). Deze Friese gereformeerde boerenzoon was tijdens de Tweede Wereldoorlog minister-president van Nederland. Als tegendraadse politicus met majestueuze walrussnor moedigde hij de Nederlandse bevolking in de jaren 1940-1945 vanuit Londen aan om vol te houden tegen de Duitse bezetter. Historicus dr. Cees Fasseur schreef een mooie biografie over deze ‘opa Piet Snor’.
Onder de plak
Fasseur heeft voor de levensbeschrijving van Gerbrandy uitgebreid geput uit het Koninklijk Huisarchief. De meerwaarde van de biografie van Gerbrandy is vooral gelegen in de nieuwe inzichten die de auteur biedt in de moeilijke relatie tussen de eigenzinnige persoonlijkheden Gerbrandy en koningin Wilhelmina.
Twee drijfveren zetten Fasseur aan om deze biografie te schrijven. Ten eerste de nieuwsgierigheid van Fasseur naar de persoon Gerbrandy – over wie nog geen moderne biografie verschenen was – en dan met name voor de spanning in Gerbrandy’s leven rond diens karakter, godsdienstige opvoeding, maatschappelijke positie en politieke loopbaan. In de tweede plaats woont Fasseur op kruipafstand van het voormalige huis van Gerbrandy in Scheveningen, aan de Prof. P.S. Gerbrandyweg. Hierover schrijft hij:
“Slechts één huis scheidt het mijne van zijn vroegere woonhuis. Na zijn benoeming tot minister van Justitie in 1939 koos hij domicilie aan de Kanaalweg in het Haagse Van Stolkpark. Na de oorlog en na zijn terugkeer uit Engeland betrok hij dit huis opnieuw tot zijn dood op 7 september 1961. Nog in het jaar van zijn overlijden besloot de Haagse gemeenteraad dit deel van de Kanaalweg naar hem te vernoemen. Bij mijn komst in de wijk, meer dan dertig jaar geleden, herinnerden oude buurtbewoners hem zich nog wel. Bekend als ‘opa Piet Snor’ bij de kinderen, was de oud-minister-president een populaire verschijning. Naar de plaatselijke overlevering wil, zat hij onder de plak van zijn vrouw. Had zij genoeg van de schrijfarbeid van haar man, dan placht zij met één machtige armzwaai zijn bureau schoon te vegen onder de dwingende uitnodiging zich bij haar in de huiskamer te vervoegen.” (12)”
Dwarsligger
Zijn leven lang was Gerbrandy een dwarsligger, een vat vol tegenstrijdigheden. Toen zijn vrouw in 1960 op een scheepswerf een grote, naar haar man vernoemde olietanker mocht dopen, de ‘Prof G.S. Gerbrandy’, zei ze – met gevoel voor dramatiek – dat ze het moedig vond dat de scheepsbouwer een schip naar haar man had durven vernoemen. ‘Moet hij rechts, dan gaat hij links, moet hij links, dan gaat hij rechts. Hij is wat je noemt volkomen onbestuurbaar.’
Van huis uit was Gerbrandy principieel gereformeerd. Vanwege zijn progressieve ideeën als ‘rooie advocaat’ kwam hij over zaken als de medezeggenschap van werknemers en het vrouwenkiesrecht in conflict met zijn partij, de Antirevolutionaire Partij (ARP), evenals met haar leider Hendrikus Colijn.
Ook met de Vrije Universiteit, waar hij vanaf 1930 hoogleraar Handelsrecht was, lag hij voortdurend overhoop. Dat conflict spitste zich toe op zijn nevenfunctie als voorzitter van de Radioraad, die hem tot een centrale figuur in het radiobestel maakte. Want hoe conservatief Gerbrandy in bepaalde opzichten ook was, hij had goed in de gaten dat de radio als toekomstig communicatiemiddel belangrijk zou worden.
Gegriefd
In 1942 en 1943 kwam Gerbrandy flink in conflict met koningin Wilhelmina, die hem tot die tijd liefkozend ’t Zeeleeuwtje noemde. Koningin Wilhelmina droomde van een Nieuw Nederland, en omarmde het doorbraakideaal gebaseerd op zo weinig mogelijk politieke partijen op ideologische basis. Wilhelmina liet zich vanaf 1942 actief in met het plannen maken voor een nieuw, naoorlogs kabinet, waarin geen plaats zou moeten zijn voor antirevolutionaire types als Gerbrandy.
Fasseur schrijft hierover:
“Deze inmenging van de koningin (…) zou tot een onherstelbare breuk leiden tussen haar en Gerbrandy. Haar wantrouwen in zijn competentie en van zijn ambtgenoten moet hem diep hebben gegriefd. Het was duidelijk dat zij zodra de oorlog gewonnen was, zo snel mogelijk andere ministers, of in elk geval een andere minister-president wilde.” (358)
Staatsgreep?
In 1947 kwam het Akkoord van Linggadjati tot stand, waarbij Nederland beloofde het gezag van de Republiek Indonesië over Java, Madoera en Sumatra te erkennen. De antirevolutionaire Gerbandy was het met dit standpunt niet eens en correspondeerde binnen het Comité tot Handhaving van de Rijkseenheid, met mede-antirevolutionair F.C. Gerretson, in dreigende taal over een eventuele machtsovername. Een staatsgreep dus.
Terecht maakt Fasseur in zijn analyse van de discussie over de te plegen staatsgreep – waarvan Lou de Jong beweerde dat hij deze gepleegd zou hebben als er voldoende hulp was geweest – een nuchtere vergelijking met Troelstra’s vergissing in 1918. Beide heren waren Friezen met een emotioneel karakter (hoewel dit natuurlijk niet alles zegt), en beide personen riepen of schreven in hun emotie dingen die ze niet waar konden maken.