De Bredase oorlogsburgemeester B.W.Th. van Slobbe verdient een beter imago. Dat stelt Joop Bakker van de Universiteit van Amsterdam in zijn proefschrift Gemeentebestuur in oorlogstijd. De stedelijke overheid onder Duitse bezetting.
Bakker onderzocht hoe Bredase bestuurders, ambtenaren en politiefunctionarissen reageerden op de Duitse bezetting. De onderzoeker stelt dat de beeldvorming omtrent de burgemeester van Breda op meerdere vlakken onterecht negatief is. Het verhaal van Breda is bijzonder. In 1940 dreigde de stad tussen de linies van de oprukkende Duitsers enerzijds en de Fransen anderzijds terecht te komen. Op Eerste Pinksterdag, 12 mei 1940, kregen de ongeveer 50.000 inwoners van de stad het bevel de stad te verlaten.
Burgemeester Van Slobbe blijkt voor de Duitse inval al een evacuatieplan te hebben opgesteld. De chaotische vlucht van de bevolking die volgde op de inval bleek achteraf niet nodig. Volgens onderzoeker Joop Bakker kreeg de burgemeester hier achteraf onterecht alleen de schuld van.
De zogenaamde oorlogsburgemeester zette zich tijdens de oorlog verder in voor uitbreiding van het grondgebied van Breda, iets waar hij zich voor de oorlog ook al hard voor gemaakt had. Joop Bakker:
“Hij zette die door tijdens de bezetting en vergiste zich in de gevoeligheid die kleefde aan ‘annexatie in oorlogstijd’ van gemeenten. Het beeld dat hij dit met de Duitsers had bedisseld is echter onjuist.”
Na de oorlog kreeg de burgemeester het verwijt dat hij het eigen gemeentepersoneel had opgegeven voor arbeid in Duitsland. Joop Bakker stelt in zijn proefschrift dat men daarbij wel voorbij ging aan het feit dat Van Slobbe als burgemeester weigerde de politie opdracht te geven inwoners te arresteren die niet in Duitsland wilden werken. De lijsten met voor arbeid in Duitsland beschikbaar gemeentepersoneel zouden bovendien nooit verzonden zijn.
De negatieve beeldvorming is volgens Bakker mede gevoed door de wrevel van vooral een aantal lagere ambtenaren van de gemeente. Die zouden de stijl van de burgemeester als te autoritair hebben ervaren en door hun irritatie Van Slobbe hebben zwart gemaakt.
Joden
Van de ruim tweehonderd Joodse inwoners van Breda heeft bijna de helft de oorlog overleefd. Een opvallend hoog percentage dat volgens Bakker te danken is aan de voorzitter van de Joodse Raad van Breda, Henry Samuel. Nog voor de eerste deportatie van augustus 1942 raadde Samuel zijn mensen aan onder te duiken.
Uit indirecte bronnen als dagboeken heeft Bakker sterke aanwijzingen dat ook de katholieke geestelijkheid in het zuiden een onderschatte rol heeft gespeeld bij de onderduik. Dit vraagt volgens hem om meer onderzoek. Joop Bakker verdedigt zijn proefschrift op 11 maart aan de Universiteit van Amsterdam.