Dark
Light

Achtergrond van het Israëlisch-Palestijns conflict

Een samenvatting: Van Balfour tot Hamas
48 minuten leestijd
Israëlisch-Palestijns conflict - Israëlische Westoeverbarrière
Israëlisch-Palestijns conflict - Israëlische Westoeverbarrière (CC BY 2.5 - ת.ר. Pikiwiki Israel)

De gruwelijke oorlog tussen Israël en Hamas die in oktober 2023 uitbrak heeft een voorgeschiedenis van meer dan een eeuw. Deze longread geeft een overzicht van de geschiedenis en de belangrijkste ontwikkelingen van het Israëlisch-Palestijns conflict.

Het zionisme en de Balfour-verklaring

In de hitte van de Eerste Wereldoorlog waarin Britten, Fransen en Russen in een dodelijk gevecht waren met Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk, probeerde de regering in Londen niet alleen met militaire middelen de gevechtskracht van haar vijand te trotseren. Zo spiegelde zij in 1915-1916 de Arabische inwoners van het Ottomaanse Rijk een toekomstig eigen koninkrijk voor als ze tegen de sultan in opstand zouden komen, in een gezamenlijke actie met Britse troepen. Tegelijkertijd sloot zij echter met Parijs een geheime overeenkomst tot een onderlinge Frans-Britse opdeling van de Arabische delen van het rijk van de sultan, zodra de Turken zouden zijn verslagen. Deze twee stappen waren natuurlijk onverenigbaar.

Dit dubbelspel kreeg In 1917 nog een derde dimensie. Op 2 november van dat jaar zond de Britse minister van Buitenlandse Zaken Arthur James Balfour een brief aan de Zionistische Wereldorganisatie. Hij verklaarde dat de Britse regering welwillend stond tegenover de vestiging van een Joods nationaal tehuis in Palestina. De bloedige repercussies van deze brief zouden pas decennia later in volle omvang blijken. In 1917 ging het ‘gewoon’ om een van de Britse zetten op het politieke schaakbord van de Eerste Wereldoorlog.

Arthur James Balfour
Arthur James Balfour – Schilderij van Laurens Alma-Tadema
Met deze ‘Balfour-verklaring’ kwamen de Britten tegemoet aan de wensen van de zionistische beweging. Het zionisme was in de negentiende eeuw ontstaan. In Rusland en Polen, de belangrijkste centra van de Joodse diaspora, vonden bloedige Jodenvervolgingen (pogroms) plaats. De laatste twee Russische tsaren moedigden deze antisemitische uitbarstingen aan, als bliksemafleiders voor de ontevredenheid onder het volk over beroerde sociaaleconomische toestanden. Antisemitisme is door de eeuwen heen misschien wel de hardnekkigste vorm van racisme, met wortels in het verre verleden. De publicatie in 1903 van de Protocollen van de Wijzen van Zion, een falsificatie van de Russische geheime dienst om de Joden verdacht te maken van streven naar wereldmacht, gaf vleugels aan een giftige antisemitische complottheorie die onnoemelijk veel haat tegen Joden zou generen.

Omstreeks de eeuwwisseling kozen honderdduizenden Oost-Europese Joden voor emigratie naar de Verenigde Staten of Argentinië. Maar er waren ook kleinere aantallen die zich groepsgewijs vestigden in Palestina, nabij Jeruzalem ofwel ‘Zion’. Daar leefde overigens al heel lang een Joodse minderheid. De eerste pioniers arriveerden in 1882. In dat jaar schreef de zionist Leo Pinsker in zijn boek Auto-Emanzipation dat antisemitisme een ongeneeslijke volkspsychose was. De enige oplossing was dat Joden hun lot in eigen handen namen door een eigen staat te stichten.

Der Judenstaat - Theodor Herzl
Der Judenstaat – Theodor Herzl
De zionistische beweging bleef ongecoördineerd totdat Theodor Herzl (1860-1904), een Joodse journalist uit Wenen, in 1896 het boekje Der Judenstaat publiceerde. Hij had in Parijs het proces bijgewoond tegen de Joodse kapitein Alfred Dreyfus, die ten onrechte van landverraad was beschuldigd. Herzl schrok van de omvang van het antisemitisme in een modern land als Frankrijk. Hij wilde dat de Joden beseften dat zij een volk waren met een eigen identiteit. In zijn boek tekende hij een blauwdruk voor een moderne, seculiere Joodse staat, ‘Israël’, compleet met autowegen, elektriciteit, vrouwenkiesrecht en andere nieuwigheden. Het zou een gigantisch utopisch project kunnen worden.

In 1897 werd op initiatief van Herzl te Bazel de Zionistische Wereldorganisatie opgericht, die als doel formuleerde: een volkenrechtelijk erkend nationaal tehuis in Palestina, te vestigen rond Jeruzalem, op een plek die voor grote groepen Joden aantrekkelijk was. Daar bevonden zich immers herinneringen aan het door God aan Mozes beloofde land, zoals de graven van de aartsvaders en de resten van de tempel van koning Salomon. Joodse gemeenschappen in de diaspora hadden eeuwenlang hun godsdienst als een ‘draagbaar vaderland’ gekoesterd, waarbij men bij elk paasfeest de wens uitsprak:

‘Volgend jaar in Jeruzalem.’

In Bazel ontwierp Herzl al een vlag – de gebedsdoek met een blauwe davidster – en koos hij een volkslied – het Hatikwa – voor een toekomstige Joodse staat.

Joodse immigranten Palestina, 1912
Joodse immigranten Palestina, 1912
Bij de Turkse sultan Abdul Hamid II kregen de zionisten echter geen poot aan de grond. Die was niet gediend van het idee van grootschalige vestiging van Europese Joden in het Ottomaanse Rijk; die zou de wankele balans tussen de bevolkingsgroepen in zijn rijk verstoren. Veel geassimileerde Joden in de Europese landen waren evenmin gecharmeerd van het zionisme; openlijk vertoon van Joodse assertiviteit zou nog meer antisemitisme uitlokken, zo vreesden zij. Wel stimuleerde Herzls propaganda de al op gang gekomen spontane immigratie van groepen Joden uit Oost-Europa. Na de eerste golf of aliyah (letterlijk: opgang naar Eretz Israël) van 1882 volgden er meer, doorgaans gefinancierd door rijke Joden zoals de bankiersfamilie Rothschild uit Engeland. Zij kochten land op en stichtten landbouwgemeenschappen. Zionisten hielden er geen rekening mee dat er in Palestina al honderdduizenden Arabieren woonden. Herzl sprak over Palestina als ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’, een fataal misverstand.

Over de motieven van Groot-Brittannië om in 1917 de zionisten te steunen is veel geschreven. In regeringskringen bestond oprechte sympathie met de slachtoffers van antisemitisme. Van belang was de sleutelrol van Chaim Weizmann (1874-1952), een vooraanstaand zionist en chemicus, die de Britse regering van dienst was geweest bij de vervaardiging van synthetisch aceton, een onmisbare grondstof voor dynamiet. De charismatische Weizmann wist beslissend in te praten op de Joodse gemeenschap in Engeland om zich achter het zionistische ideaal te scharen. Hij kreeg toegang tot premier Lloyd George en minister Balfour. Bij hen vestigde hij het foutieve idee dat alle Joden verlangend uitkeken naar een thuisland in Palestina.

De brief van Balfour aan Rothschild, 1917
De brief van Balfour aan Rothschild, 1917
Daarnaast zat de Britse regering in de Eerste Wereldoorlog dringend verlegen om geld; Joodse bankiershuizen zouden tot gunstige leningsvoorwaarden bereid zijn als de regering een gebaar maakte. Een oud, stereotiep beeld van ‘het Jodendom’ als een geheimzinnige, rijke, kosmopolitische machtsgroep speelde een rol. Het maakte de beleidsbepalers in Londen gevoelig voor het argument dat steun van het ‘internationale Jodendom’ cruciaal kon zijn voor de overwinning in de Eerste Wereldoorlog. Zo werkte – opmerkelijk genoeg – latent antisemitisme mee als factor om de Joden te begunstigen. De macht van de Joden werd ook door hun vrienden enorm overschat.

Er leefde in Britse regeringskringen ook de verwachting dat zo’n gebaar vooraanstaande Amerikaanse en Russische Joden ertoe zou brengen hun regeringen tot een grotere oorlogsinspanning te dwingen om Duitsland op de knieën te krijgen. Bovenal wensten de Britten via steun aan het zionisme hun eigen imperiale ambities verwezenlijken. Een toekomstige Joodse entiteit zou een mooie pied-à-terre vormen: een westerse enclave in het strategisch belangrijke Midden-Oosten, nabij het Suezkanaal, en tevens een sta-in-de-weg voor eventuele Franse ambities in dit gebied.

De Balfour-verklaring luidde kortweg:

Zijne Majesteits regering is de stichting van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in Palestina gunstig gezind, en zal haar beste krachten geven om het bereiken van dat doel te vergemakkelijken, waarbij duidelijk in het oog moet worden gehouden dat er niets mag gebeuren wat de burgerlijke en godsdienstige rechten van de niet-Joodse gemeenschappen in Palestina of de rechten en politieke status die de Joden in andere landen genieten, aan zou kunnen tasten.

Zij bevatte twee onverenigbare beloftes: én de stichting van een Joods nationaal tehuis, én het bewaren van de rechten van de ‘niet-Joodse gemeenschappen’ (lees: de Arabieren). Uit het gebruik van de term ‘niet-Joodse gemeenschappen’ voor de overgrote meerderheid bleek wel hoe geringschattend de Britse houding tegenover de Arabieren was.

Zo legden de Britten de kiem voor het latere Israëlisch-Palestijnse conflict. Maar dat was toen nog niet goed zichtbaar. Er werd niet gerept van een Joodse staat, slechts van een nationaal tehuis. De Britten hoopten dat Joden en Arabieren vruchtbaar zouden kunnen samenwerken. Zij probeerden de Arabieren te verzoenen met de aan de Joden toegezegde immigratiemogelijkheid.

Palestina onder Brits mandaat

Het eind van de Eerste Wereldoorlog bracht voor de Arabieren de grote desillusie. In april 1920 kwamen de Britten en Fransen in San Remo tot onderlinge overeenstemming. Elke overweging om het principe van zelfbeschikkingsrecht te respecteren wuifden zij weg. De Arabische gebieden werden definitief losgescheurd van het Ottomaanse Rijk. Frankrijk kreeg het beheer over Syrië en Libanon; Groot-Brittannië over Palestina (waarvan het in 1923 Transjordanië losmaakte) en Irak. Ze kozen een vorm: ‘mandaatgebieden’. Een mandaat is een volmacht om een bepaald gebied te beheren.

De Volkenbond, de organisatie die in 1919 was opgericht om te waken over de wereldvrede, kreeg het oppertoezicht. Engeland en Frankrijk zouden als mandatarissen (beheerders) namens de Volkenbond de Arabieren gaan opvoeden tot zelfbeschikking. De regeling was een typisch staaltje imperialisme, zij het in een nieuwe verpakking. Essentieel was dat er geen groot Arabisch koninkrijk kwam, zoals aan de Arabieren was voorgespiegeld. Er waren Arabische leiders die meewerkten met de neokoloniale politiek van de Fransen en de Britten, dit tot woede van nationalistische Arabieren, van wie de invloed vooralsnog evenwel niet ver reikte.

Brits mandaatgebied Palestina tot 1948
Brits mandaatgebied Palestina tot 1948
In een verdrag dat de Britten in 1922 voor Palestina opstelden, stond dat het niet de bedoeling was het gebied een Joods karakter te geven; tegelijk vermeldde het echter expliciet dat Palestina werd opengesteld voor Joodse immigranten, conform de Balfour-verklaring. Het mandaat sprak niet van een onafhankelijke Joodse staat in de toekomst, noch over Arabische onafhankelijkheid.

De Britse hoge commissaris merkte al direct dat het onmogelijk was de Arabieren te verzoenen met de Balfour-verklaring. Het lukte niet een overlegorgaan op te zetten, laat staan een constitutie of een parlement. Verkiezingen zijn er nooit gehouden. Palestina was een arm land met een onderontwikkelde bevolking. De Britten gokten eerst op goede samenwerking tussen Joodse nieuwkomers en hun Arabische buren, door de smeerolie van Joods kapitaal en kennis. Inderdaad veranderden Joodse immigranten dorre of moerassige streken in gezonde, vruchtbare landbouwgronden. Zij leefden vaak in kibboetzim (meervoud van ‘kibboets’, een op het socialisme gebaseerde dorpsgemeenschap met gemeenschappelijk eigendom). De eerste kibboets was in 1909 gesticht Russische Joden met utopisch-anarchistische idealen. De Joden zouden op en van het land moeten gaan leven en een maatschappij opbouwen op basis van gelijkheid. De kibboets zou aan de voormalige onderdrukte gettobewoners een nieuw, trots zelfbewustzijn geven.

Rond 1920 bestond de bevolking van Palestina nog voor bijna 90 procent uit Arabieren. Tijdens het Britse mandaat groeide het aantal Joden sterk. In 1922 waren er naar schatting 800.000 Arabieren en 84.000 Joden; in 1931 waren er 860.000 Arabieren naast 174.000 Joden. In 1944 was het aantal Arabieren gestegen tot 1.179.000, maar het aantal joden tot 554.000. Joden maakten toen dus al 32 procent uit van de bevolking van Palestina.

Groeiende vijandschap tussen Arabieren en Joden

De Britse hoop op Joods-Arabische samenwerking bleek ongegrond. Vrij snel na 1922 openbaarden zich problemen. In de eerste plaats waren de Arabieren in Palestina – net als in de overige mandaatgebieden – aangestoken door het nationalisme. Overigens was de Arabische elite in Palestina gewikkeld in een interne machtsstrijd, zodat er geen partij of leider opstond die namens de hele Arabische gemeenschap kon spreken. In de tweede plaats was duidelijk dat Joden en Arabieren aparte leefgemeenschappen zouden blijven vormen, waarbij de Joden een veel hogere organisatiegraad toonden. Zij richtten in 1921 het Joods Agentschap op, eigenlijk een pseudoregering. Daarnaast kwam er een eigen vakbeweging, de Histadroet, die voor Joodse arbeiders voorzieningen trof zoals woningbouwverenigingen, gezondheidszorg en onderwijs. Maar ook openbare werken, scheepsbouw en bankiersactiviteiten werden door haar opgezet. Er werd ook een eigen Hebreeuwse universiteit geopend.

Leden van de Haganah, rond 1947
Leden van de Haganah, rond 1947
In 1930 werd de Mapai opgericht, een politieke partij die zich nauw met de Histadroet verbond. Zowel de Mapai als het Joods Agentschap stond onder voorzitterschap van David Ben Goerion, die in 1906 vanuit Polen naar Palestina was gekomen, in een kibboets had gewerkt en een van de oprichters was van de Histadroet. Ook vormden de Joden een eigen defensiemacht, de Haganah, om zich te beschermen. Dat bleek wel nodig nadat in 1920 de eerste bloedige rellen waren uitgebroken. In 1929 kostte een pogrom in Hebron het leven aan 67 Joden.

De Arabische bevolking van Palestina kon weinig uitrichten tegen de zionisten, die in technologisch en organisatorisch opzicht superieur waren. De meeste zionisten zagen de Arabieren nog niet staan. Ze namen niet de moeite Arabisch te spreken of praktische zaken van de Arabieren over te nemen. Het zionistische Joodse Nationale Fonds kocht land op van Arabische grootgrondbezitters, die vaak ver weg woonden. Vervolgens merkten arme pachters en keuterboertjes dat Joodse kolonisten met eigendomspapieren op hun land neerstreken. Zelf raakten zij hun bron van inkomsten kwijt. In 1939 was ongeveer 10 procent van het bebouwbare land in Joodse handen gekomen. Het kwam steeds vaker tot incidenten tussen Joden en Arabieren, bijvoorbeeld over het bezit van waterputten.

Wladimir Ze'ev Jabotinski, in het uniform van het Joodse legioen
Wladimir Ze’ev Jabotinski, in het uniform van het Joodse legioen
Een klein deel van de zionisten had geen geduld met de politiek van kleine stappen van het Joods Agentschap. De radicale Russische zionist Wladimir Jabotinski formuleerde rond 1930 zijn ‘revisionistische’ idealen die neerkwamen op grootscheepse Joodse immigratie en kolonisatie, nota bene aan beide oevers van de Jordaan. Revisionisten richtten een eigen militie op, de Irgoen, die los van de Haganah opereerde. Twee van Jabotinski’s jonge fanatieke aanhangers (Begin en Shamir) zouden het later tot premier van Israël brengen.

De Britten hadden moeite om orde te houden en probeerden de Joodse immigratie af te remmen. Maar toen in 1933 in Duitsland Adolf Hitler aan de macht kwam, deed de naziterreur tegen de Duitse Joden de uittocht naar Palestina juist enorm aanzwellen. Alleen al in 1935 kwamen er 60.000 Joodse vluchtelingen binnen, onder wie geleerden, medici, juristen en ingenieurs. Zij konden niet uitwijken naar de Verenigde Staten of Canada, waar strenge immigratiewetten van kracht waren. Tussen 1933 en 1936 kwamen er zoveel vluchtelingen bij dat de Joodse gemeenschap in drie jaar tijd verdubbelde.

In 1936 mondden anti-Joodse demonstraties uit in een openlijke burgeroorlog. Prominente Arabieren zetten hun volgelingen tot extremisme aan. Met name deed dit de extreme nationalist Amin el Hoesseini, die ook moefti (hoge rechtsgeleerde) van Jeruzalem was. Deze onverzoenlijke antizionist werd berucht als Jodenhater en bewonderaar van Adolf Hitler. Arabieren gingen massaal in staking. Er vonden tal van moorddadige aanvallen plaats op Joodse gemeenschappen en op Britse ambtenaren. Wegen en spoorlijnen werden ondermijnd.

Moefti Amin al-Husseini van Jeruzalem op 28 november 1941 in Berlijn in gesprek met Adolf Hitler.
Moefti Amin al-Hoesseini van Jeruzalem op 28 november 1941 in Berlijn in gesprek met Adolf Hitler. (Bundesarchiv, Bild 146-1987-004-09A / Heinrich Hoffmann / CC-BY-SA 3.0)

De opstand duurde bijna drie jaar en kostte het leven aan bijna 7000 mensen. De Britse regering stuurde een onderzoekscommissie. Die concludeerde dat de Arabieren en de Joden in hun culturele en sociale leven, hun gedrag en denkwijze even onverenigbaar waren als in hun nationale aspiraties. Assimilatie was uitgesloten. De commissie stelde daarom een verdeling van Palestina voor: een klein Joods staatje in Galilea (Noord-Palestina) en de kustvlakte, een Arabisch-Palestijnse staat in de rest, met een uitzonderingsgebied van Jaffa tot Jeruzalem, dat onder Brits bestuur zou blijven. De zionisten achtten het voorstel bespreekbaar, maar de Arabieren wezen het van de hand. Intussen gingen de gewelddadigheden door.

Britse Joden protesteren na de Kristallnacht van november 1938 tegen de immigratiebeperkingen naar Palestina.
Britse Joden protesteren na de Kristallnacht van november 1938 tegen de immigratiebeperkingen naar Palestina.
In 1939 hakte Londen de knoop door. Een ‘Witboek’ stelde zelfbestuur binnen tien jaar in het vooruitzicht. De Joodse immigratie zou worden beperkt tot jaarlijks 15.000 mensen in de eerste vijf jaren, waarna de instroom afhankelijk zou worden van Arabische goedkeuring. Grondaankopen door Joden werden beperkt. Voor de Joden was het Witboek een bittere pil. Juist op het moment dat in Europa hun positie acuut bedreigd werd – de Tweede Wereldoorlog hing in de lucht – verloren zij hun toevluchtsoord. De Britten wilden de Arabieren te vriend houden in verband met diezelfde oorlog, waarin olietoevoer van vitaal belang zou zijn. Goede relaties met de Arabieren stonden voorop. Joodse organisaties gingen zich nu inspannen voor clandestiene immigratie.

Tweede Wereldoorlog en Holocaust

Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) namen Arabieren een afwachtende houding aan. Het Midden-Oosten vormde slechts een zijtoneel, afgezien van de woestijnoorlog in Noord-Afrika. De Duitsers en Italianen probeerden munt te slaan uit de heersende anti-Britse en anti-Joodse stemming onder de Arabische bevolking. Vanuit de gedachte ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’, hadden Arabische leiders daar wel oren naar. Uit voorzorg verstevigden de Britten hun greep op vitale olieleveranciers als Irak en Iran. Zij bezetten Irak en dwongen de sjah van Iran tot aftreden ten gunste van diens zoon. Samen met hun Russische bondgenoten bezetten zij Iran. Tegelijkertijd bezetten Britse troepen, samen met troepen van De Gaulles ‘Vrije Fransen’, de Franse mandaatgebieden Syrië en Libanon.

Zionistische strijdgroepen kozen – ondanks het Witboek – de kant van de Geallieerden. Ben Goerion sprak:

‘Wij zullen vechten met Groot-Brittannië alsof er geen Witboek bestond, en tegen het Witboek alsof er geen oorlog bestond.’

Parade van een bataljon van de Joodse Brigade, ca. 1944
Parade van een bataljon van de Joodse Brigade, ca. 1944

Er werd een Joodse brigade gevormd die mocht meevechten in Noord-Afrika en Italië. Joodse soldaten deden zo gevechtservaring op in de strijd tegen de nazi’s die immers de meest afschuwelijke Jodenvervolging uit de geschiedenis uitvoerden. Naast de Haganah waren er kleine, fanatieke Joodse terreurgroepen actief, de Irgoen en de Stern-groep, die aanslagen pleegden op Arabische én op Britse instellingen. In de ogen van deze extreme, revisionistische zionisten waren Churchill en Hitler één pot nat.

In 1945 gingen de poorten van Hitlers concentratie- en vernietigingskampen open. Met ontzetting nam de wereld kennis van de Holocaust, de ramp die zich over de Europese Joden had voltrokken. Bijna 6 miljoen Joden waren vermoord. Tot de massamoord hadden de nazileiders besloten op de Wannsee-conferentie op 20 januari 1942; vervolgens was deze met ijzeren systematiek uitgevoerd, compleet met doorgangskampen, deportatietreinen, gaskamers en crematoria. De wereld had de genocide niet weten te verhinderen.

Tijdens het proces te Neurenberg in 1945-1946 tegen de kopstukken van Hitlers Derde Rijk kwamen de gruwelijkste details boven tafel. De morele schok was groot. De noodzaak van een eigen Joodse staat leek dwingender dan ooit, niet het minst bij westerse politici die schuldgevoelens hadden over de eigen passiviteit of naïviteit bij alle noodlotstijdingen in de oorlogsjaren. Joden die aan de moord waren ontkomen – ongeveer 1 miljoen hadden het in Europa overleefd – hadden hun familie en vriendenkring verloren en wilden veelal nog maar één ding: toevlucht zoeken in Palestina. Inmiddels had Groot-Brittannië, conform het Witboek, de Joodse immigratie naar Palestina echter helemaal stopgezet. De zionistische beweging keerde zich dan ook duidelijk tegen het Britse mandaat.

De geboorte van de staat Israël

De Exodus 47 arriveert met joodse vluchtelingen aan boord in Haifa, 20 juli 1947
De Exodus 47 arriveert met joodse vluchtelingen aan boord in Haifa, 20 juli 1947
De Britten konden de orde in Palestina amper meer handhaven. Zij verrichtten massa-arrestaties onder zionisten. Extremistische zionisten pleegden aanslagen en sabotagedaden. Nauwelijks zeewaardige schepen, volgepropt met Joodse vluchtelingen, probeerden hun menselijke lading af te zetten op de kusten van Palestina. In juli 1947 herdoopten passagiers van zo’n schip hun vaartuig in Exodus 47. De Britse politie enterde het schip en laadde de passagiers over op schepen die hen naar Duitsland terugbrachten.

Dit was natuurlijk propaganda voor de Joodse zaak. De Britse regering (die zich zojuist al uit India had teruggetrokken) legde het hoofd in de schoot en kondigde in september 1947 aan het mandaat over Palestina per 15 mei 1948 neer te leggen. De verantwoordelijkheid voor het vraagstuk-Palestina kwam nu bij de Verenigde Naties (VN) te liggen, de vredesorganisatie die in 1945 was opgericht als erfgenaam van de Volkenbond.

Britse troepen brengen passagiers van de Exodus 47 voor hun deportatie over naar de 'Empire Rival'
Britse troepen brengen passagiers van de Exodus 47 voor hun deportatie over naar de ‘Empire Rival’

De aankondiging van de Britse terugtrekking deed de strijd in Palestina oplaaien. De Britten deden geen moeite meer om de strijdende partijen uit elkaar te houden, net zomin als ze zorgden voor instanties aan wie ze het bestuur ordelijk konden overdragen. Op 29 november 1947 sprak de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zich met 33 stemmen voor, 13 tegen en 10 onthoudingen uit voor een tweedeling van Palestina in een Arabische en een Joodse staat. Jeruzalem en Bethlehem zouden worden geïnternationaliseerd. De Joodse staat bedroeg iets meer dan de helft van het grondgebied, ondanks het feit dat de Joden slechts een derde van de bevolking uitmaakten.

Het verdelingsplan van de Verenigde Naties, volgens Resolutie 181 uit 1947
Het verdelingsplan van de Verenigde Naties, volgens Resolutie 181 uit 1947 (CC BY-SA 3.0 – wiki)
De zionisten slikten het compromisvoorstel, maar de Arabieren waren fel tegen. Nu braken er op grote schaal vijandelijkheden uit. Beide partijen probeerden zoveel mogelijk grondgebied in handen te krijgen. Gevechten ontaardden soms in wrede represailleacties. In april 1948 voerde een commando van de Irgoen een massamoord uit op 125 bewoners van het dorpje Deir Yassin. Deze actie droeg ertoe bij dat veel Arabieren in paniek op de vlucht sloegen. Ook na de zionistische inname van steden als Haifa en Jaffa vertrok vrijwel de hele Arabische bevolking. Deportatie gebeurde veelal stelselmatig. Volgens een Israëlische lezing zijn veel Arabieren niet gevlucht vanwege Joodse terreurdaden, maar gaven zij gehoor aan een oproep van Arabische leiders via radio-Caïro om tijdelijk het land te verlaten, in afwachting van de voorspelde Arabische overwinning. Nieuwe historici verwijzen deze versie naar het rijk der fabelen en hanteren bewust de term etnische zuivering.

Op 14 mei 1948, één dag voordat de Britse vlag zou worden gestreken, riep David Ben Goerion in Tel Aviv de Joodse staat Israël uit, op het gebied dat de VN aan de Joden hadden toebedeeld. Hij noemde Israël de bakermat van het Joodse volk, dat de wildernis had doen bloeien en steden en dorpen had gebouwd. De vernietiging van miljoenen Joden had de dringende noodzaak bewezen van de status van gelijkberechtigde natie binnen het grote geheel der volkerenfamilie.

David Ben-Goerion roept de staat Israël uit op 14 mei 1948 in Tel Aviv. Op de achtergrond het portret van Theodor Herzl.
David Ben-Goerion roept de staat Israël uit op 14 mei 1948 in Tel Aviv. Op de achtergrond het portret van Theodor Herzl. (CC BY-SA 3.0 – Government Press Office (Israel) – wiki)

Voor de Arabische landen, vanaf 1945 samenwerkend in de Arabische Liga, was de proclamatie van de staat Israël het sein tot de aanval. Legereenheden uit Egypte, Syrië, Libanon, Transjordanië en Irak, en een speciaal Arabisch Bevrijdingsleger, vielen Israël binnen om de Palestijnse Arabieren te helpen, die zelf immers niet over een strijdmacht beschikten. De aanval was slecht voorbereid. De Arabische legers (samen slechts 21.500 man) waren ongetraind en het moreel was laag. De 35.000 Haganahstrijders vochten daarentegen met de moed der wanhoop. De oorlog sleepte zich, met onderbrekingen, heel het jaar 1948 voort. Israël wist onder meer de Negev-woestijn te veroveren, heel Galilea en West-Jeruzalem.

Begin 1949 was er een wapenstilstand; Israël telde 6000 doden. De demarcatielijnen van dit akkoord werden internationaal erkend als de grenzen van Israël. Die staat besloeg bijna 80 procent van het grondgebied van Palestina. Israël werd toegelaten tot de Verenigde Naties. De droom van Theodor Herzl was werkelijkheid geworden. Plechtig werd diens lichaam herbegraven in Jeruzalem. De Gazastrook kwam onder Egyptisch bestuur. De Westoever van de Jordaan kwam onder beheer van Transjordanië. In 1950 zou koning Abdoellah dit gebied inlijven; de naam van zijn koninkrijk veranderde toen in Jordanië.

Herbegrafenis van Theodor Herzl in Jeruzalem
Herbegrafenis van Theodor Herzl in Jeruzalem

De staat Israël was geboren uit oud onrecht, maar gegrondvest op nieuw onrecht. De oorlog had namelijk een vluchtelingenstroom van 750.000 Arabische Palestijnen teweeggebracht. Er bleven slechts 160.000 Arabieren binnen de grenzen van de staat Israël wonen. De meeste vluchtelingen belandden in kampen op de Westoever en in de Gazastrook. Van terugkeer naar hun haardsteden kon geen sprake zijn, omdat Israël weigerde die toe te staan. Vierhonderd dorpen werden met de grond gelijkgemaakt. Voor hulp waren de vluchtelingen, die voortaan ‘Palestijnen’ genoemd werden, aangewezen op de Verenigde Naties, die daar een aparte organisatie voor opzetten, de UNRWA (United Nations Relief and Works Agency). De kampen groeiden uit tot semipermanente verblijfplaatsen. Op den duur werden zij broeinesten van frustratie en radicalisering. Honderdduizenden Palestijnen verkommerden, en de Arabische leiders deden weinig tot niets om hen op te vangen. Als ontheemde vluchtelingen vormden de Palestijnen voor hen een propagandawapen om de wereld duidelijk te maken hoe onmenselijk Israël was.

Voortaan gold het jaar 1948 in het collectieve geheugen van de Arabieren als ‘al Naqba’, ‘het Rampjaar’. Er was geen sprake van dat Israël het recht op terugkeer ooit zou honoreren. Sinds de uitroeping van de staat Israël heeft het Midden-Oosten geen vrede meer gekend.

De opbouw van de staat Israël

Bestaande Joodse instellingen uit de mandaatsperiode, zoals het Joods Agentschap, de Histadroet en de Haganah, maakten dat de staat Israël niet vanaf nul hoefde te worden opgebouwd. De Haganah transformeerde zich tot het Israëlische leger. De Mapai werd onder leiding van premier Ben Goerion de vanzelfsprekende regeringspartij, hoewel zij nooit meer dan 47 van de 120 zetels in de Knesset, het parlement, bezette. Coalitievorming was altijd nodig. De Knesset werd gekozen met algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht.

Oorspronkelijke tekst van de Wet op de Terugkeer
Oorspronkelijke tekst van de Wet op de Terugkeer
Israël ontwikkelde zich tot een krachtig, modern land, de enige democratie in de wijde regio. In korte tijd werden enorme prestaties geleverd op het gebied van huizenbouw, wegenaanleg, industrie en landontginning. Honderdduizenden Joden trokken naar de nieuwe staat Israël. De Wet op de Terugkeer (1950) bepaalde dat elke Jood waar ook ter wereld het recht had naar Israël te immigreren, waarbij onmiddellijk het staatsburgerschap werd verleend. Immigranten uit de Sovjet-Unie, Jemen, Polen, Marokko en tal van andere landen moesten nieuw werk vinden en zich op allerlei manieren aanpassen. Het Hebreeuws, de oude taal, was al in de jaren twintig nieuw leven ingeblazen en vormde een belangrijk voertuig voor de nationale identiteit. Voor de opvang en de tewerkstelling van de honderdduizenden Joodse immigranten werden leegstaande Arabische dorpen, woonwijken en landgoederen aangewend, wat een eventuele terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen voor de Israëlische regering feitelijk onbespreekbaar maakte.

Van 1948 tot 1951 verdubbelde de Israëlische bevolking van 650.000 naar 1,3 miljoen mensen. Eén op de twee immigranten behoorde tot de zogenoemde displaced persons, oud-kampbewoners en nabestaanden van Holocaustslachtoffers; velen van hen waren getraumatiseerd. Rond 1950 bestond bijna een derde deel van de Joodse bevolking uit overlevenden van de Holocaust. Het verband tussen deze massamoord en het bestaansrecht van Israël bleef centraal staan in het collectieve bewustzijn van de Israëli’s. Het proces in 1961 in Jeruzalem tegen Adolf Eichmann, de organisator van de deportatie naar de vernietigingskampen, bracht de vernietiging van het Europese jodendom opnieuw schrijnend onder de aandacht, zoals Yad Vashem en andere musea en gedenkplaatsen – en ook de media – dat permanent gingen doen.

Rond 2000 was het bevolkingsaantal van Israël gestegen tot 6 miljoen mensen, onder wie ongeveer een miljoen Arabieren. De Arabische inwoners kregen vanaf 1966 wel kiesrecht en andere burgerrechten, maar werden op vele manieren gediscrimineerd. Voor hen gold de dienstplicht niet (daardoor profiteerden zij niet van voorzieningen voor veteranen) en zij konden moeilijker land kopen; enkele nieuwe wetten hadden het effect dat meer dan 90 procent van de landbouwgrond in Joodse handen terechtkwam. Een groot percentage van de nieuwkomers werd gevormd door Joden uit de Arabische wereld, waar hun voorouders al vele eeuwen als minderheden tussen de moslims hadden geleefd. Alleen al uit Marokko zochten 260.000 Joden toevlucht in Israël, en uit Irak zo’n 130.000. Deze zogenaamde oosterse Joden worden aangeduid met de term ‘Sefardim’. Zij spraken bij aankomst voornamelijk Arabisch en hielden er andere culturele waarden op na dan de ‘Asjkenazim’, diegenen die uit Europa afkomstig waren. In Sefardische kringen waren meer voorstanders te vinden van een harde opstelling tegenover de Palestijnen en de Arabische buurlanden dan bij de Asjkenazim. Een andere scheidslijn door de Israëlische bevolking vormde de tegenstelling tussen orthodoxe Joden, die een soort theocratie voorstonden, en voorstanders van een seculiere samenleving met scheiding van religie en staat.

Israëlische soldaten op de Golanhoogvlakte
Israëlische soldaten op de Golanhoogvlakte (CC BY-SA 3.0 – IDF – wiki)

Israël werd een tot de tanden gewapende natie, met een leger dat naar verhouding tot het aantal inwoners het grootste ter wereld was. Omringd door vijandige buurlanden, vertoonde het land karaktertrekken van een belegerd fort. Elke Israëlische man moest op zijn achttiende voor drie jaar in militaire dienst, elke vrouw voor twee jaar. Na de diensttijd volgden frequente herhalingsoefeningen. Het leger werd met de modernste wapens uitgerust. De Israëlische geheime dienst Mossad vormde eveneens een belangrijke bouwsteen in het fort Israël.

De Zesdaagse oorlog (1967)

Tijdens de Suezcrisis van 1956, toen de Egyptische president Nasser het Suezkanaal nationaliseerde, had Israël al eens laten zien hoe gemakkelijk zijn leger de Sinaïwoestijn op de westerbuur kon veroveren. Het gezamenlijk optreden van Groot-Brittannië, Frankrijk en Israël tegen Egypte in dat jaar liep echter uit op een diplomatieke nederlaag. Nasser behield zijn kanaal en onder Amerikaanse druk trokken de Britten en Fransen zich terug, net als Israël. Langs de grens met Egypte werden blauwhelmen van de VN gestationeerd.

In 1967 nam de spanning tussen Israël en zijn buurstaten snel toe. Er waren grensincidenten en Joodse nederzettingen in Galilea werden vanaf de Syrische Golanhoogte bestookt. Israëlische gevoelens van paranoia werden gevoed doordat officiële Arabische persorganen in Egypte, Syrië en Irak – die Israël afschilderden als voorpost van het westers imperialisme – hun publiek opriepen om ‘de joden de zee in te drijven’.

Nasser mobiliseerde zijn leger in de Sinaï en kreeg gedaan dat de VN de blauwhelmen weghaalde van de grens. Koning Hoessein van Jordanië tekende een defensieverdrag met Egypte, waar Irak zich bij aansloot. Bovendien kneep Nasser de uitgang van de Golf van Akaba af voor Israëlische schepen. Dit was voor Israël de enige directe zeeverbinding met de rest van Azië. Blufpoker of niet, voor Israël waren deze Arabische stappen signalen dat de vijand op het punt stond aan te vallen. Het Israëlische kabinet onder Levi Esjkol besloot zelf de eerste klap uit te delen. Op 5 juni 1967 viel het Israëlische leger de buurlanden aan. Op de eerste dag werd de luchtmacht van Egypte al uitgeschakeld, gevolgd door de luchtstrijdkrachten van Syrië en Jordanië. Daarop versloegen de Israëli’s de Egyptische landmacht in de Sinaï. Nassers troepen moesten zich terugtrekken achter het Suezkanaal. Jordanië werd verdreven tot over de Jordaan. Ten slotte veroverden Israëlische troepen de Golanhoogte op Syrië. In zes dagen tijd was dit alles gebeurd.

Met de uitkomst van deze Zesdaagse Oorlog plaatste Israël de wereld voor voldongen feiten. Heel het schiereiland Sinaï, inclusief de Gazastrook, was buitgemaakt, net als de Westelijke Jordaanoever met Oost-Jeruzalem, en de Golanhoogte. De verovering van de oude stad van Jeruzalem, met de Klaagmuur, was van emotionele betekenis voor de Joden. De Israëlische regering liet weten deze stad nooit meer op te geven.

Het door Israël bestuurde gebied verviervoudigde tijdens de Zesdaagse Oorlog in oppervlakte maar had toch kortere grenzen. (CC BY-SA 3.0 – Ling.Nut – wiki)
Door de verovering van de Westoever en de Gazastrook kwamen de ongeveer 1,5 miljoen Palestijnen die daar woonden plotsklaps onder Israëlische bezetting te leven. Er was ook een nieuw vluchtelingendrama bijgekomen: naar schatting 300.000 Palestijnen weken van de Westoever en Gaza uit naar Jordanië, en 80.000 Syriërs verlieten de Golanhoogte. In november 1967 nam de Veiligheidsraad van de VN resolutie 242 aan. Deze eiste terugtrekking van Israëlische strijdkrachten uit bezette gebieden; erkenning van de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van alle staten in het gebied en van hun recht in vrede te leven binnen veilige en erkende grenzen. Ten slotte bevestigde de resolutie de noodzaak van een rechtvaardige regeling voor het vluchtelingenvraagstuk.

Israël verklaarde zich bereid de bezette gebieden (behalve Jeruzalem) terug te geven, in ruil voor erkenning en vrede. In de Arabische wereld bestond geen enkele bereidheid om hierop in te gaan. Op de Arabische topconferentie van september 1967 te Khartoum trokken de leiders, radicaal en conservatief, één lijn conform ‘de drie nee’s’: géén onderhandelingen met Israël, géén vrede en géén erkenning. De VN-resolutie is dan ook nooit uitgevoerd.

De overwinning in de Zesdaagse Oorlog vervulde Israël met overmatig zelfvertrouwen. Dat verminderde de compromisbereidheid. Triomferende generaals zoals Ariel Sharon werden nationale helden. Naast het veiligheidsmotief gingen in de Israëlische politiek ook religieuze en nationalistische motieven een grote rol spelen. De bereidheid om de bezette gebieden op te geven nam snel af. De Westoever van de Jordaan, voor orthodoxe Joden het Bijbelse Judea en Samaria, vormde in hun ogen een integraal onderdeel van Israël.

De opkomst van de PLO

Tot 1967 hadden de Palestijnen min of meer lijdzaam gewacht totdat Arabische landen Israël militair zouden verslaan. Hoewel veel Palestijnen zich hadden gevestigd in de buurlanden (tot in Saoedi-Arabië en Koeweit toe), bleef het grootste deel wonen in de vluchtelingenkampen van de UNRWA. Eerst waren het tentenkampen; geleidelijk werden er woningen van baksteen of beton gebouwd en kwamen er scholen, fabriekjes, hospitalen en andere voorzieningen. Maar de levensomstandigheden van de bewoners bleven erbarmelijk slecht. In 1968 stonden er ongeveer 1,3 miljoen Palestijnse vluchtelingen bij de UNRWA geregistreerd, inclusief diegenen die na de Zesdaagse Oorlog waren uitgeweken. De Arabische landen gaven de Palestijnse vluchtelingen nauwelijks kans te integreren in hun samenlevingen. Alleen in Jordanië kregen Palestijnen het staatsburgerschap en vonden de meesten van hen werk.

Logo van de Palestinian Liberation Organization (PLO)
Logo van de Palestinian Liberation Organization (PLO)
Door de nederlagen van de Arabische legers hadden veel Palestijnen geen zin nog langer te wachten op effectief optreden van de Arabische landen. Zij wilden het lot in eigen handen nemen. Er ontwikkelde zich een afzonderlijk Palestijns nationalisme. Al in 1964 was op initiatief van de Arabische Liga de PLO opgericht (Palestinian Liberation Organization). Haar handvest noemde guerrilla-actie als een nationale plicht om de ‘zionistische imperialistische invasie’ terug te drijven. De deling van Palestina (1947) en de vestiging van de staat Israël (1948) werden nietig verklaard. Het ideaal was een seculiere staat Palestina waarin moslims, joden en christenen zouden samenleven. Los van de PLO waren er enkele Palestijnse guerrillaorganisaties actief, zoals El-Fatah (‘de overwinning’) van de strijdbare Yasser Arafat (1929-2004). In 1969 kreeg Arafat ook de leiding over de PLO, wat praktisch een fusie tussen El-Fatah en de PLO betekende.

De PLO organiseerde in de vluchtelingenkampen ook de bouw van scholen, hospitalen en bedrijven. Geleidelijk aan werd zij gezien als een regering in ballingschap voor de Palestijnen. In woord en daad wilde ze de aandacht van de wereld vestigen op hun droeve lot. Begin jaren zeventig pleegden Palestijnse guerrillastrijders een reeks bloedige aanslagen op Israëlische doelen. Vliegtuigkapingen, overvallen op cruiseschepen, bloedbaden op vliegvelden en zelfmoordaanslagen op Israëlische bodem zorgden bij herhaling voor schokkend wereldnieuws. In Jordanië kwam het in 1970 tot een uitbarsting tussen de regering en de PLO-strijders. Dit land bestond voor twee derde uit inwoners van Palestijnse afkomst. De Palestijnse commando’s vormden een bedreiging voor de wankele troon van koning Hoessein. In september 1970 verdreef zijn leger met veel bloedvergieten de PLO-commando’s uit de hoofdstad Amman. Ook liet hij zijn luchtmacht de vluchtelingenkampen bestoken. Er vielen 3000 doden, zodat men sprak van ‘Zwarte September’.

Leden van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, 1969
Leden van het gewelddadige Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, 1969

De PLO-leiding trok grotendeels weg uit Jordanië, om neer te strijken in Libanon. Een van de beruchtste Palestijnse terreuracties was de gijzeling van de Israëlische atletiekploeg tijdens de Olympische Spelen in München in 1972 door een groep die zich Zwarte September noemde. Elf Israëli’s vonden de dood bij een mislukte bevrijdingsoperatie. De Israëlische luchtmacht nam doorgaans wraak op de terreuracties met bombardementen op Palestijnse doelen in Jordanië en Libanon, waarbij ontelbare slachtoffers vielen.

De Oktoberoorlog en de oliecrisis van 1973

Na de dood van Nasser in 1970 werd diens vertrouweling Anwar Sadat de nieuwe president van Egypte. Sadat nam afstand van zijn broodheren in Moskou. In 1972 zette hij Russische adviseurs pardoes het land uit. Doordat Egypte toenadering zocht tot Amerika en conservatieve olierijke Arabische staten zoals Saoedi-Arabië en dus een relatief gematigde koers koos, rekende niemand in Israël op een aanval. In oktober 1973 kwam die er toch. Sadat wilde de patstelling doorbreken die was ontstaan na de Zesdaagse Oorlog. Het Suezkanaal was nog altijd gesloten en Egypte miste de broodnodige inkomsten uit tolgelden, toerisme en buitenlandse investeringen. Sadat was verder niet al te populair in eigen land en wilde een daad stellen om die situatie te veranderen.

Egypte en Syrië smeedden een plan voor gezamenlijke actie. Op de Joodse feestdag van Jom Kippoer (Grote Verzoendag), 6 oktober 1973, een dag waarop veel Israëlische dienstplichtigen met verlof waren, staken 80.000 Egyptische soldaten het Suezkanaal over; hun tanks rolden de Sinaï in. Tegelijkertijd doorbraken Syrische manschappen de linies van de Golanhoogte. Groot was de paniek in Israël. De inlichtingendienst bleek te hebben gefaald; het naakte bestaan stond op het spel.

Jom Kippoeroorlog - Egyptische troepen trekken het Suezkanaal over
Jom Kippoeroorlog – Egyptische troepen trekken het Suezkanaal over

IJlings werden alle reservisten opgeroepen en in Washington stonden de telefoons met verzoeken om wapens roodgloeiend. Dat had effect. Via een groots opgezette Amerikaanse luchtbrug werden de noodzakelijke tanks en andere wapens ingevlogen. Vervolgens keerden de krijgskansen.

Generaal Ariel Sharon stak zelfs met zijn troepen het Suezkanaal over, tot op schietafstand van Caïro. Ook heroverden Israëli’s de Golanhoogte, waarmee de weg naar de Syrische hoofdstad Damascus open lag. Toen de Sovjet-Unie dreigde militair tussenbeide te komen, spande de Amerikaanse regering zich tot het uiterste in om Israël te bewegen pas op de plaats te maken. De Veiligheidsraad van de VN nam resolutie 338 aan, met de eis van onmiddellijk staakt-het-vuren en het aanknopen van onderhandelingen. Onder toezicht van VN-officieren kwam het, na drie weken vechten, tot een wapenstilstand,. De Oktoberoorlog of Jom Kippoeroorlog (‘Ramadanoorlog’ volgens de islamieten) was voorbij. Niemand had gewonnen. Israël rouwde om 2500 doden, het grootste aantal slachtoffers sinds zijn bestaan. Egypte verloor 7700 man en Syrië 3500.

Het oliewapen

Tijdens de oorlog ontdekten de Arabische landen dat zij een machtig wapen in handen hadden: olie. De Arabische lidstaten van de OPEC (de organisatie van olie-exporterende landen) verhoogden de olieprijzen drastisch en stelden een olieboycot in tegen landen die Israël steunden, zoals de Verenigde Staten en Nederland. De oliecrisis leidde tot mega-inkomsten voor de oliestaten, en tegelijk tot een langdurige economische inzinking in de westerse wereld. Daar realiseerde men zich hoe afhankelijk de economie was van lage olieprijzen. Woordvoerders in heel wat landen lieten zich (in Israëlische ogen) chanteren tot openlijke anti-Israëlische en pro-Palestijnse uitspraken.

Voor Amerika vormde de oliecrisis een voorname factor om zich actiever te gaan inzetten voor een vredesregeling. Stemmingen in de VN bevestigden de omslag in de wereldopinie. Israël werd steeds meer het zwarte schaap. Arafat mocht (met pistool op zak) in 1974 triomfantelijk een toespraak houden in de Algemene Vergadering van de VN, toegejuicht door de landen van het Oostblok en de Derde Wereld. In 1975 nam dit orgaan zelfs een resolutie aan die het zionisme bestempelde als een vorm van racisme. Gezien het traumatische Joodse verleden was dit in de ogen van de Israëli’s vanzelfsprekend een even grof als grievend schandaal.

Toespraak van Yasser Arafat bij de Verenigde Naties (1974)

Likoed aan de macht; Joodse nederzettingen op de Westoever en in Gaza

Tot 1977 bleef de gematigd-linkse Arbeidspartij (waarin de Mapai in 1968 was opgegaan) aan de macht in Israël. Bij de verkiezingen van dat jaar werd deze partij van premier Golda Meir (1969-1974) en haar opvolger Yitzjak Rabin (1974-1977) afgerekend op de onachtzaamheid die het land in oktober 1973 op de rand van de afgrond had gebracht. De Arbeidspartij vond haar aanhangers voornamelijk onder de Asjkenazim. Tegenover deze partij stelde zich het rechtse Likoed-blok op, dat veel stemmen trok van de Sefardim, Joodse immigranten uit de Arabische landen en hun nakroost. De aanhangers stonden een harde lijn voor tegenover de Arabieren. De terroristische acties van de Palestijnen en de wijze waarop Yasser Arafat – in Israëlische ogen de baarlijke duivel – de show stal op de wereldpodia, speelden de partij in de kaart.

Menachem Begin in 1981
Menachem Begin in 1981
De verkiezingsuitslag van 1977 liet een politieke aardverschuiving zien. Likoed won overtuigend. De voormalige Irgoen-leider Menachim Begin werd de nieuwe premier, aanhanger van het revisionistisch zionisme dat de Groot-Israëlgedachte propageerde. Hij liet weten nieuwe Joodse nederzettingen te gaan bouwen op de bezette Westoever en de Gazastrook. Al vanaf 1967 waren fanatieke zionisten daar op eigen houtje begonnen met het koloniseren van de ‘bevrijde gebieden’, die voor hen heilige bodem vormden. Overigens had ook de Arbeidspartij die kolonisatiebeweging gesteund. Met royale subsidies, ook van orthodoxe joden uit de Verenigde Staten, namen de kolonisten de bouw ter hand. Hun doel was de ‘verjoodsing’ van deze gebieden. Zo confronteerden zij de Palestijnen met voldongen feiten, die zouden verhinderen dat de optie ‘land-voor-vrede’ van VN-resolutie 242 ooit nog serieus kon worden overwogen.

De akkoorden van Camp David 1978

Na de wapenstilstand van 1973 was de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger doorgegaan met ‘pendeldiplomatie’: hij reisde op en neer van Egypte naar Israël om te pogen de wapenstilstandsbesprekingen om te zetten in gesprekken over duurzame vrede. In 1975 werd het Suezkanaal weer opengesteld voor de scheepvaart, een belangrijke mijlpaal. Voor Egypte was dit niet genoeg. President Sadat, geconfronteerd met broodrellen en binnenlandse onrust, besefte dat er iets moest gebeuren: liefst iets spectaculairs zoals het beëindigen van de geldverslindende oorlogstoestand. Eind 1977 bood hij aan naar Jeruzalem te reizen en de Knesset toe te spreken. Aldus geschiedde. Miljoenen tv-kijkers zagen hoe Sadat aankwam en zijn oude vijanden de hand schudde.

Buiten de radicale Arabische landen en de Palestijnse gebieden werd de doorbraak met gejuich ontvangen. De Amerikaanse president Jimmy Carter nodigde Sadat en Begin uit op zijn buitenverblijf Camp David. Na lang onderhandelen kwamen beide staatslieden in 1978 tot een reeks akkoorden: wederzijdse erkenning, een vredesverdrag waarbij Israël de Sinaï zou teruggeven en vrijelijk door het Suezkanaal en de Golf van Akaba zou mogen varen.

Anwar Sadat, Jimmy Carter en Menachem Begin tijdens de Camp David-akkoorden, 17 september 1978.
Anwar Sadat, Jimmy Carter en Menachem Begin tijdens de Camp David-akkoorden, 17 september 1978.

Van een ander punt, beperkt zelfbestuur voor de Palestijnen, kwam niet veel terecht. Palestijnen bleven de vergeten groep. De meeste Arabische landen noemden Sadat een verrader en verbraken de betrekkingen met Egypte. De olie-exporterende landen trokken hun subsidies in, zodat Egypte nog meer afhankelijk werd van Amerikaanse steun.

Sadat moest zijn verzoeningspolitiek met de dood bekopen. In 1981 vermoordden moslimextremisten hem tijdens een militaire parade in Caïro. Zijn opvolger Hosni Moebarak handhaafde de vrede met Israël, maar nam een afstandelijker houding aan tegenover dit land. Voorzichtig wist hij de relaties met de andere Arabische landen te normaliseren.

Israël in Libanon 1982

Libanonoorlog (1982) - Israëlische troepen trekken Libanon in
Libanonoorlog (1982) – Israëlische troepen trekken Libanon in
In 1978 bezette Israël na de zoveelste PLO-terreurdaad een strook land in Zuid-Libanon. Onder internationale druk trok Israël zich na drie maanden terug, waarna een VN-troepenmacht, Unifil, de bestandslijn ging bewaken. In 1982 verordonneerde premier Begin na Palestijnse beschietingen opnieuw een inval in Libanon, ditmaal grootschalig en met het doel om de Palestijnen uit het land te verjagen. Operatie ‘Vrede voor Galilea’ was de vierde openlijk uitgevochten oorlog tussen Israël en zijn Arabische buren. Israël belegerde West-Beiroet en bestookte de stad met bommen en granaten, waarbij meer dan 7000 doden vielen, voornamelijk burgerslachtoffers.

Arafat en de PLO zagen zich gedwongen uit te wijken naar Tunesië. Kort daarop richtten extreem-christelijke strijdgroepen, als represaille voor de moord op een pasbenoemde Libanese president, een bloedbad aan onder Palestijnse vluchtelingen in de kampen Sabra en Chatila, vlakbij Beiroet. Nabijgelegen Israëlische troepen deden niets om het bloedbad te voorkomen of te stoppen. Begin trad af, na hevige kritiek op de offers die het Libanese avontuur had gekost.

In 1983 trok Israël zich uit Libanon terug, op een ‘veiligheidszone’ na, die het in 2000 prijsgaf. De interventie in Libanon veroorzaakte diepe verdeeldheid onder de bevolking van Israël. Leden van de beweging ‘Vrede Nu’ betreurden dat Israëls morele blazoen niet langer onbevlekt was, een constatering waar Israëls vijanden en slachtoffers al decennia eerder aan toe waren.

De eerste Intifada en de opkomst van Hamas 1987-1993

In 1979 kwam in Iran Ayatollah Khomeiny aan de macht. Teruggekeerd uit ballingschap, toegejuicht door miljoenen, vestigde hij een streng-islamitische theocratie. De sharia werd ingevoerd. Misdadigers kregen zware lijfstraffen. Bioscopen werden gesloten, alcoholgebruik, prostitutie en westerse kleding voor vrouwen verboden. Voor radicale moslims in de Arabische wereld was deze islamitische revolutie een inspirerend voorbeeld. Het moslimextremisme vond ook elders een vruchtbare voedingsbodem in de armoede van de massa’s en de weerzin tegen het Westen. Voor de Palestijnen in de bezette gebieden bood het fundamentalisme extra morele brandstof om de staat Israël te bestoken.

Iraanse Intifada-postzegel uit 1988
Iraanse Intifada-postzegel uit 1988
Eind 1987 brak er in Gaza en de steden van de Westoever een opstand uit: de Intifada (‘het zich weer oprichten’). Het was een protest tegen de nederzettingenpolitiek van de Likoed-regering, nu onder premier Yitzjak Shamir (1986-1992). Dat was net als zijn voorganger Begin een voormalige Irgoen-terrorist die ernaar streefde het Bijbelse Judea en Samaria voorgoed bij Israël te voegen. Hier kwamen steeds meer obstakels voor Palestijnen die zich wilden verplaatsen. Zij voelden zich beroofd van elementaire rechten. Toen jonge Palestijnen molotovcocktails wierpen en stenen slingerden naar Israëlische soldaten, antwoordden zij door er ongenadig op los te slaan. Honderden Palestijnen werden gedood, duizenden raakten gewond. Huizen van oproerkraaiers werden met bulldozers vernietigd, boomgaarden omgehakt.

Televisiebeelden van zwaarbewapende Israëlische soldaten die de botten van jonge Palestijnen braken, gingen de wereld over. Een slechtere publiciteit was niet denkbaar. Israël kreeg een storm van kritiek te verduren. Namens de intifadastrijders formuleerden prominente Palestijnen hun eisen: stop de bouw van nederzettingen en erken een onafhankelijke Palestijnse staat. Om de eisen kracht bij te zetten, gingen Palestijnen massaal in staking, sloten hun winkels of namen ontslag uit Israëlische overheidsdienst.

Vlag van Hamas met de Sjahada
Vlag van Hamas met de Sjahada, de islamitische getuigenis (geloofsbelijdenis) die ook te zien is op de vlag van Saoedi-Arabië
Er kwam ook een nieuwe organisatie op, Hamas (afkorting van Islamitische Verzetsbeweging). Zij was voortgekomen uit de fundamentalistische Moslimbroederschap van Gaza. Hamas propageerde een islamitisch radicalisme dat de PLO vreemd was. Onder geen beding wenste zij de realiteit van het bestaan van Israël te accepteren. Hamas werd voor de PLO een geduchte rivaal. Daarom móest Arafat vanuit zijn ballingsoord in Tunesië het initiatief wel overnemen. Hij was juist bezig zijn PLO om te vormen van een terreurorganisatie in een politieke beweging, om een wit voetje te halen in grote delen van de wereld, wat hem aardig lukte. Zelfs de paus uitte medeleven met de Palestijnen. Eindelijk drong het besef door dat het Palestijnse vraagstuk de kern vormde van de problematiek van het Midden-Oosten. In 1988 verklaarde Arafat dat hij de staat Israël wel wilde erkennen, mits dat land zou instemmen met de vorming van een Palestijnse staat op de Westoever en de Gazastrook: de ‘tweestatenoplossing’. De regering-Shamir peinsde hier niet over en de patstelling bleef voortduren.

De Oslo-akkoorden 1993-2000

Het feit dat Israël in de Golfoorlog van 1991 (van de VS tegen de Irakese dictator Saddam Hoessein) in hetzelfde schuitje had gezeten als de meeste Arabische landen maakte bemiddeling tussen Israël en zijn buurstaten kansrijk. In 1992 kwam in Israël de Arbeidspartij weer aan de macht, met Yitzjak Rabin als premier. Deze oud-militair stuurde aan op vrede met de Palestijnen. In 1993 werd in Washington een principeakkoord gesloten, op basis van geheime besprekingen in Oslo, waarbij Israël de PLO erkende en omgekeerd. Dit was een sensationeel moment. Arafat drukte de hand van Rabin, onder het toeziend oog van president Bill Clinton.

Triomfantelijk deed Arafat vervolgens zijn intree in Gaza en op de Westoever. Een ‘Palestijnse Autoriteit’ kreeg meteen zelfbestuur over Gaza en Jericho, met uitzicht op meer. Arafat, Rabin en zijn minister Shimon Peres ontvingen de Nobelprijs voor de Vrede. In 1994 sloten Israël en Jordanië vrede. Enkele jaren later schrapte de PLO de vernietiging van de staat Israël formeel uit haar handvest.

Yitzchak Rabin, Bill Clinton en Yasser Arafat tijdens de Oslo-akkoorden, 13 september 1993 (Publiek Domein - wiki - Vince Musi / Witte Huis)
Yitzchak Rabin, Bill Clinton en Yasser Arafat tijdens de Oslo-akkoorden, 13 september 1993 (Publiek Domein – wiki – Vince Musi / Witte Huis)

De euforie was echter van korte duur. De Oslo-akkoorden spiegelden de Palestijnen in Gaza en de Westoever weliswaar zelfbestuur voor, maar wel op basis van fragmentarisering van die gebieden. De kaart van de Westoever veranderde in een lappendeken van gebiedjes waar de PLO ofwel geheel, ofwel gedeeltelijk, ofwel geen enkele zeggenschap kreeg. Die laatste categorie omvatte die delen waar al zo’n 140 Joodse nederzettingen gevestigd waren, door een dicht netwerk van bypasswegen met elkaar verbonden. Er woonden inmiddels meer dan 200.000 joodse kolonisten in Gaza en op de Westoever, de Joodse inwoners van Oost-Jeruzalem niet inbegrepen. Deze kolonisten, onder wie veel militanten en ultra-orthodoxen, zagen zich als voorhoede van het Joodse volk. Zij stonden uiterst vijandig tegen de regering-Rabin die immers concessies wilde doen aan de PLO.

Een ander heet hangijzer was overigens blijven bestaan: de status van Jeruzalem. De Israëli’s claimden Jeruzalem als dé hoofdstad voor hun Joodse staat, terwijl voor de PLO een zelfstandige Palestijnse staat zonder Jeruzalem als hoofdstad onbespreekbaar was. Het vredesproces kreeg een ernstige klap te verduren toen premier Rabin in 1995 tijdens een vredesmanifestatie werd doodgeschoten door een joodse extremist, die was beïnvloed door een felle haatcampagne waarin oppositieleider Benjamin Netanyahu (Likoed) de premier een verrader van zijn volk had genoemd.

Aan de andere kant voerden extremistische Palestijnen van Hamas de frequentie van aanslagen op Israëlische burgers op. Trots presenteerde Hamas een groep aanstaande zelfmoordterroristen, bereid te sterven voor Allah. Zij omgordden zich met explosieven en bliezen zich op te midden van Israëlische burgers. Een epidemie van aanslagen vergde veel doden. De Palestijnse Autoriteit in Gaza en op de Westoever slaagde er niet in dit geweld te beteugelen. Behalve Hamas waren er nog enkele andere terreurorganisaties actief, waaronder Hezbollah, die bestond uit radicale sjiieten die vanuit Libanon opereerden, en de Islamitische Jihad. De gevoelens van onveiligheid vanwege de terreuraanslagen maakten dat Israëlische kiezers in 1996 Rabins opvolger Peres naar huis stuurden.

Israëlische nederzettingen bij Za'atara/Bethlehem
Israëlische nederzettingen bij Za’atara/Bethlehem

Likoed kwam weer aan de macht, met Benjamin Netanyahu als premier. Die trad veel harder op tegen de Palestijnen dan zijn voorgangers. Bovendien keurde hij de bouw van nieuwe joodse nederzettingen op de Westoever goed. Die lokten weer terreuraanslagen uit. Het geloof in het Oslo-vredesproces verdween. Ook Ehud Barak, vanaf 1999 premier namens de Arbeidspartij, slaagde er niet in met Arafat tot een akkoord te komen. Ondanks zijn verzoenende woorden liet hij de bouw van nieuwe nederzettingen toe. In juli 2000 faalde een bemiddelingspoging van de Amerikaanse president Clinton, die Barak en PLO-leider Arafat speciaal hiervoor in zijn buitenverblijf Camp David had uitgenodigd. Barak bood Arafat 85 procent van de bezette gebieden aan, maar de beste stukken zouden Israëlisch bezit blijven en in de kwestie-Jeruzalem gaf Barak geen krimp. Arafat weigerde en de kans op vrede was verkeken.

De tweede Intifada

In september 2000 barstte er in de bezette Palestijnse gebieden opnieuw een grote opstand los, de tweede intifada, naar aanleiding van een provocerend bezoek van oppositieleider Sharon aan de Al-Aqsa-moskee op de Tempelberg in Jeruzalem, voor islamieten een heilige plek bij uitstek. De moskee stond ook symbool voor de Palestijnse strijd voor een eigen staat met Jeruzalem als hoofdstad.

Deze intifada, ook wel Al-Aqsa-intifada genoemd, verliep heel wat bloediger dan de eerste uit 1987-1993. Nu waren het niet alleen stenen en knuppels, maar vooral kogels waarmee de Israëli’s en de Palestijnen elkaar bestookten. Twee jaar later waren er al meer dan 1700 Palestijnen en meer dan 600 Israëli’s gedood, en telde men 25.000 gewonden. Niet alleen de krijgsfeiten telden, ook de manier waarop de media het geweld in beeld brachten was een factor van betekenis. Een foto van de doodsangst van een Palestijns jongetje in de vuurlinie vormde propaganda voor de PLO, terwijl beelden van een woedende Palestijnse massa die Israëlische militairen lynchte het omgekeerde effect sorteerden.

Tweede intifada. Reddingswerkers en politieagenten bij het wrak van een bus na een aanslag
Tweede intifada. Reddingswerkers en politieagenten bij het wrak van een bus na een aanslag in Haifa, maart 2003

In februari 2001 verloor Barak de verkiezingen; 41 procent van de kiezers was thuisgebleven, onder wie veel Israëlische Arabieren. De onverzoenlijke Sharon (Likoed) kwam aan de macht. Onderhandelingen met de Palestijnen werden niet meer hervat. Palestijnse terroristen pleegden honderden aanslagen. Familieleden van deze zelfmoordenaars verklaarden trots te zijn op hun ‘martelaar’. Israëlische staatsburgers reageerden woedend. Velen gaven de Arbeidspartij en de vermoorde Rabin de schuld van het geweld.

Het Israëlische leger reageerde ongemeen hard door delen van de bezette gebieden af te sluiten, woningen en infrastructuur van de Palestijnen te vernietigen en Arafat persoonlijk het vuur aan de schenen te leggen. Arafat werd door Sharon immers verantwoordelijk gesteld voor de aanslagen, al kon hij daar niet veel tegen uitrichten, zeker niet omdat de Israëli’s hem praktisch beroofden van zijn bewegingsvrijheid en gezagsinstrumenten.

De War on Terror en het conflict tussen Israël en de Palestijnen

Sinds de Al-Qaida-aanslagen van 11 september 2001 op de VS voelde Israël zich nog sterker dan voorheen verbonden met de Amerikanen. Sharon riep dat Israël al jarenlang voelde wat Amerika nu meemaakte: mikpunt te zijn van terroristische zelfmoordaanslagen. IJlings veroordeelde Arafat de aanslagen in Amerika en gaf hij bloed voor de slachtoffers. Hij verzette zich tegen pogingen van Sharon om de strijd tegen Al Qaida gelijk te stellen met die tegen de Palestijnen. Amerika deed niet veel om Sharon te remmen in de harde aanpak van de intifada. Elk jaar ontving het land 3 miljard dollar aan steun uit Amerika, waarvan 2 miljard als militaire subsidie. De Palestijnen voelden dat president George Bush jr. aan Sharon het groene licht gaf om hen hard aan te pakken. Palestijnen en Israëliërs raakten nog verder in een geweldsspiraal verstrikt. Sharons politiek werkte averechts.

In 2002 leek het alsof Israël in een bestaanscrisis verzeild was geraakt. Het land was ooit opgericht om de Joden een veilig bestaan te verschaffen, maar die veiligheid viel niet te garanderen, ondanks de militaire superioriteit. Naast het terrorisme was er de demografische factor: de Arabische bevolking groeide veel harder dan de Joodse. Nadat er begin jaren negentig nog enkele honderdduizenden Russische Joden Israël waren binnengekomen, leek de stroom Joodse immigranten op te drogen. Meer en meer Israëli’s vroegen daarentegen paspoorten aan voor Duitsland, Hongarije, Polen en andere vroegere centra van de diaspora, waar hun expertise meer dan welkom was.

‘Routekaart naar vrede’?

In 2003 was er een nieuwe poging om het geschil tussen de Israëli’s en de Palestijnen op te lossen. De Verenigde Staten, Rusland, de EU en de VN presenteerden een vredesplan, getiteld ‘Routekaart naar vrede’. Het bevatte drie fasen. De eerste was het beëindigen van het geweld. In fase twee zou een tijdelijke Palestijnse staat worden uitgeroepen. In fase drie zou overeenstemming moeten komen over de precieze grenzen, de status van Jeruzalem, het vluchtelingenprobleem en de nederzettingen. Een definitieve Palestijnse staat zou al in 2005 mogelijk zijn. Sharon gaf toe dat er wel degelijk sprake was van een bezettingssituatie. Hij verklaarde ‘illegale’ nederzettingen te willen ontmantelen.

Ondanks hoopgevende gebaren kwam men niet verder dan een staakt-het-vuren. De routekaart schoot op een essentieel punt tekort: hij kon geen garanties geven voor een levensvatbare Palestijnse staat. De Joodse kolonisten op de Westoever en de Gazastrook waren niet van plan te vertrekken. Ondertussen bouwde Israël aan een groot project: een ‘veiligheidsmuur’ om te verhinderen dat Palestijnse terroristen in Israëlisch gebied konden infiltreren.

Het vredesproces liep weer eens vast. Zelfmoordaanslagen op Israëlische burgers en pogingen van Israël om Hamas-leiders te liquideren wisselden elkaar af. Toen een als orthodoxe Jood verklede radicale imam zichzelf opblies in een bus vol Joden (22 doden en honderd gewonden onder wie veertig kinderen) was dit voor de Israëlische regering het bewijs dat de Palestijnse Autoriteit niet in staat was het terrorisme de kop in te drukken. Zij bevroor alle contacten met de Palestijnse Autoriteit. Grenzen gingen dicht, blokkades werden opgeworpen en de geplande overdracht van twee Palestijnse steden werd opgeschort.

Verkiezingsoverwinning voor Hamas

De Gazastrook in 2005, enkele maanden voor de Israëlische terugtrekking. De belangrijkste nederzettingen waren de blauw gearceerde regio's op deze kaart.
De Gazastrook in 2005, enkele maanden voor de Israëlische terugtrekking. De belangrijkste nederzettingen waren de blauw gearceerde regio’s op deze kaart.
Premier Sharon kondigde in 2004 de terugtrekking aan van alle 7000 Joodse kolonisten uit de Gazastrook. In 2005 verlieten de laatsten na veel heibel dit gebied. In januari 2006 behaalde de fundamentalistische beweging Hamas, die het bestaansrecht van Israël niet erkende, een overwinning bij parlementsverkiezingen onder Palestijnen op de Westoever en in de Gazastrook. Hamas vormde een regering onder premier Ismail Haniye. Deze stond op gespannen voet met president Mahmoud Abbas, de opvolger van de in november 2004 overleden PLO-leider Arafat. Pogingen om een coalitieregering te vormen tussen Hamas en El-Fatah (de voornaamste groepering binnen de PLO) strandden. Bloedige straatgevechten tussen beide groepen sloegen over van de Gazastrook, de machtsbasis van Hamas, naar de Westelijke Jordaanoever. Het geweld was het gevolg van een pure machtsstrijd tussen de ooit machtige (maar zeer corrupte) Fatah en de opkomende macht Hamas. Daarachter ging een ideologisch conflict schuil, aangezien Abbas het vredesoverleg met Israël wilde continueren en Hamas bleef weigeren het bestaansrecht van Israël te erkennen.

In reactie op de stembuszege van Hamas legde Israël de Palestijnse Autoriteit een financiële boycot op. De Palestijnse bevolking werd door de boycot zwaar gedupeerd. Ongeveer 165.000 Palestijnen in dienst van de Palestijnse Autoriteit ontvingen geen salaris meer. Vele anderen verloren hun baan en radicaliseerden nog verder. Ook door de economische en militaire blokkades liepen de spanningen in de Gazastrook en de Westoever op.

Hezbollah - Politieke partij en militante beweging (CC BY 2.0 - yeowatzup - wiki)
Vlag en bord van Hezbollah (CC BY 2.0 – yeowatzup – wiki)

Oorlog tussen Israël en Hezbollah 2006

In juli 2006 ontvoerde de sjiitische terreurbeweging Hezbollah (‘de Partij van God’), die vanuit Zuid-Libanon opereerde, twee Israëlische soldaten. Hezbollah was daar in 1982 opgericht door Libanese sjiieten, met steun van het Iran van Khomeiny. Het doel was om van Libanon een islamitische staat te maken, naar model van Iran. Na de aanstelling in 1992 van de jonge, charismatische sjeik Hassan Nasrallah tot leider was de beweging uitgegroeid tot een machtige politieke factor in Zuid-Libanon. Hij verlegde de aandacht naar strijd tegen de staat Israël. Amerika en Israël zagen in Hezbollah een vooruitgeschoven terroristische post van Iran.

De ontvoering van de twee soldaten was voor Israël aanleiding voor een grootscheepse luchtaanval om de Hezbollah-bases uit te schakelen vanwaar Noord-Israël met raketten werd beschoten. Er volgde een oorlog van 34 dagen tussen Israël en Hezbollah. Hezbollah vuurde een regen van raketten af op Noord-Israël, die de inwoners de schuilkelders in joeg. Israëlische raketten verwoestten grote delen van de infrastructuur van Libanon. Beide partijen werden later beschuldigd van het gebruik van clusterbommen, die bij inslag honderden kleine bommen verspreidden om in een grote straal willekeurige omstanders te doden of verwonden. Israëlische troepen drongen diep in Libanon door, zonder erin te slagen de Hezbollah-bases daadwerkelijk te elimineren. Hezbollah verschanste zich middenin bevolkingscentra. Complete woonwijken van Zuid-Beiroet werden met de grond gelijkgemaakt. Toen de wapens zwegen, werden er in Libanon 1200 doden geteld, in Israël meer dan 160.

Hassan Nasrallah
Hassan Nasrallah (CC BY 4.0 – Khamenei.ir – wiki)
De morele winnaar van de oorlog was Nasrallah. Hij was niet van plan om zich te laten ontwapenen. Hij verscheen in Zuid-Beiroet voor een menigte van honderdduizenden aanhangers, om tussen de puinhopen ‘de goddelijke, historische en strategische overwinning’ uit te roepen. Een effect van de oorlog was dat president Abbas zijn gezag bij de eigen achterban kwijt was. Onder jongeren in Gaza en op de Westoever was de ster van Nasrallah flink gestegen, de enige die de Israëliërs had getrotseerd. Hij bereikte een cultstatus.

Een vredesregeling was verder weg dan ooit. De Israëlische premier Olmert beschikte net zomin als zijn Palestijnse gesprekspartner Abbas over de statuur om eventuele concessies aan de eigen achterban te verkopen. De Verenigde Staten leverde geen noemenswaardige inspanning om een oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict dichterbij te brengen.

Israël en Hamas in oorlog

In 2007 nam de terreurbeweging Hamas de macht over in de Gazastrook, na hevige gevechten tegen de milities van El-Fatah. De Palestijnse Autoriteit (lees: El-Fatah) oefende alleen nog maar gezag uit op de Westoever. Hamas bleef zweren bij gewapend verzet. Daarom werden de bestaande economische sancties van Israël, de VS en de EU tegen de bewoners van Gaza verscherpt. Israël en Egypte sloten de grenzen van Gaza hermetisch af. Door deze blokkade kregen de Palestijnen in de Gazastrook gebrek aan de meest elementaire levensbehoeften.

Zelfs voor de gematigde Abbas was dit te gortig. Het was nog maar kortgeleden dat de contacten met Israël waren hervat. Op de conferentie van Annapolis (VS), waar op uitnodiging van president Bush vijftig landen present waren, werd de doelstelling geformuleerd voor eind 2008 tot een vredesverdrag te komen, met als uitgangspunt de Routekaart naar Vrede uit 2003. Helaas bleek er geen overeenstemming mogelijk over kwesties als de bouw van Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever of de toekomstige status van Jeruzalem.

Tunnel van smokkelaars bij Rafah, 2009
Tunnel van smokkelaars bij Rafah, 2009 (CC BY-SA 2.0 – Marius Arnesen – wiki)

Gebeurtenissen in Gaza zetten het vredesproces stop. Sinds de machtsovername van Hamas in Gaza werden dorpen in Israël steeds frequenter het doelwit van raketbeschietingen. Via een uitgebreid netwerk van tunnels bij Rafah aan de grens tussen Egypte en de Gazastrook werden wapens en explosieven het gebied binnengesmokkeld.

Na bemiddeling door Egypte werd er in juni 2008 een wapenstilstand voor een halfjaar overeengekomen waar Hamas en Israël zich (los van elkaar) aan zeiden te committeren. Hamas zou de raketbeschietingen op Israël staken; Israël zou afzien van geweld tegen Hamas en de blokkade geleidelijk afbreken. De gesprekken tussen Fatah en Israël werden weer eens hervat, al had dat weinig betekenis, aangezien Fatah niets meer te zeggen had over de Gazastrook. Abbas kon dus niet namens alle Palestijnen spreken.

Operatie Gegoten Lood. Vernietigd gebouw in Rafah, 2009
Operatie Gegoten Lood. Vernietigd gebouw in Rafah, 2009 (CC BY-SA 2.0 – ISM – wiki)
Het bestand van juni werd herhaaldelijk geschonden. Dit vormde voor de regering-Olmert een signaal om militaire actie te ondernemen. Op 27 december 2008 startte Israël actie ‘Gegoten Lood’. Een week lang troffen zware beschietingen de gebouwen van Hamas in Gaza. Vervolgens drong op 4 januari 2009 het Israëlische leger de Gazastrook binnen. De opdracht was om de infrastructuur van Hamas in Gaza te vernietigen. Maar het was onvermijdelijk dat daarbij veel burgerslachtoffers vielen. Israël vuurde zelfs fosforgranaten af op Gaza-Stad. Hamas antwoordde met raketbeschietingen.

Op veel plaatsen in de wereld kwamen anti-Israëlische demonstranten op de been. In de Arabische wereld waren hun betogingen ook gericht tegen prowesterse regimes, zoals dat van president Moebarak van Egypte, de aartsvijand van de fundamentalistische moslims. Deze zou een uitschakeling van Hamas niet betreuren, die immers gelieerd was aan de Moslimbroederschap, de luis in de pels van het regime in Caïro.

Na bemiddelingspogingen van onder anderen de Franse president Nicolas Sarkozy riepen de VN op tot een wapenstilstand. Op 17 januari besloot Israël tot een eenzijdig staakt-het-vuren. Hamas kondigde op zijn beurt ook een bestand af. Het bleek dat meer dan 1300 Palestijnen waren omgekomen en dertien Israëli’s. Net als in de oorlog tegen Hezbollah van 2006 werd Israël beticht van disproportioneel geweld.

Israëls isolement vergroot

Hét thema bij de Israëlische parlementsverkiezingen van 2009 was de nationale veiligheid; de Gazaoorlog smeulde nog na. ‘Rechts’ won 65 van de 120 zetels in de Knesset. Benjamin Netanyahu (Likoed, 27 zetels) werd voor de tweede maal in zijn politieke carrière premier. Hij vormde een coalitie waartoe ook de verliezende Arbeidspartij toetrad. De nieuwe regering was vastbesloten weerstand te bieden aan de druk van de juist aangetreden Amerikaanse president Barack Obama om de bouw van nederzettingen op de Westoever te stoppen. In de visie van Netanyahu had praten met de Palestijnen over een tweestatenoplossing geen zin.

Barack Obama tijdens zijn toespraak in Caïro, 4 juni 2009
Barack Obama tijdens zijn toespraak in Caïro, 4 juni 2009
In een speech in Caïro benadrukte Obama hoe gevaarlijk het ontkennen van de Holocaust was – schering en inslag in Arabische en islamitische media – en riep hij Hamas op het geweld te staken. Met zijn verwerping van de nederzettingenpolitiek van Israël oogstte Obama lof bij de gematigde Arabieren en moslims. De reacties in Israël waren gereserveerd. De Palestijnen verwezen alle compromisvoorstellen naar de prullenmand.

Het dagelijks leven in de Gazastrook – in veler ogen de grootste openluchtgevangenis ter wereld – werd gekenmerkt door gebrek en werkloosheid, deels voortvloeiend uit de blokkade. Hamas zwaaide er de scepter. De inwoners werden geconfronteerd met strenge islamitische verbodsbepalingen. Vrouwen mochten niet naar het strand en aan alles wat het leven kleur kon geven (films, dansen, uitgaan, muziek) werden strenge normen gesteld.

Gilad Shalit aan de telefoon met z'n ouders, na een opsluiting van vijf jaar.
Gilad Shalit aan de telefoon met z’n ouders, na een opsluiting van vijf jaar. (CC BY-SA 2.0 – IDF – wiki)
De gemoederen in Israël liepen hoog op in de kwestie-Gilad Shalit. Deze jonge korporaal was in 2006 door Hamas gekidnapt; vijf jaar lang zat hij op een geheime plek vast. In 2010 eisten demonstranten van premier Netanyahu dat deze moeite zou doen Shalit vrij te krijgen, desnoods in ruil voor vrijlating van Palestijnse gevangenen. De betogers ontmoetten op hun weg tegendemonstranten die borden meedroegen met teksten als: ‘niet toegeven aan terreur!’ Zij wilden niet dat Israël Hamas-activisten zou laten lopen. In 2011 werd Shalit na bemiddeling door Egypte vrijgelaten, in ruil voor de vrijlating van 1027 Palestijnen, van wie er driehonderd levenslang uitzaten wegens betrokkenheid bij aanslagen.

Ramkoers met Iran en oorlog met Hamas

De Arabische Lente van 2011 had consequenties voor de toch al koele betrekkingen tussen Israël en zijn buurlanden. De nieuwe machthebbers in Egypte lieten weten dat de akkoorden van Camp David (uit 1978) niet heilig waren. Na een grensincident werd de Israëlische ambassade in Caïro bestormd en moest de ambassadeur Egypte ontvluchten. Door een conflict met Turkije over een hulpvloot naar Gaza kwam Israël nog geïsoleerder te staan.

Inmiddels lag Israël op ramkoers met Iran. Oorlogsdreiging werd voelbaar toen Israël openlijk speculeerde over een aanval op Iran om daar de nucleaire installaties te vernietigen. Mocht Teheran voldoende verrijkt uranium produceren om een atoombom te produceren, was dat voor Israël een existentiële bedreiging. De Iraanse geestelijke leider Ali Khamenei noemde Israël…

‘…een kankerachtige tumor die moet worden weggesneden’.

In de zomer van 2014 brak er opnieuw oorlog uit tussen Israël en Hamas. Israël begon met bombardementen op Hamas-stellingen op de Gazastrook. Die werden gevolgd door een grondoffensief, operatie ‘Beschermende Rand’, met het doel om lanceerinstallaties voor raketten uit te schakelen. Ook probeerden de Israëlische commando’s de tunnels voor smokkelwaar te vernielen.

Het Israëlische raketafweersysteem 'Iron Dome' onderschept een raket uit Gaza
Het Israëlische raketafweersysteem ‘Iron Dome’ onderschept een raket uit Gaza, 2014 (CC BY 2.0 – IDF – wiki)

Bij diverse beschietingen werd veel schade aangericht, ook aan woningen, elektriciteitscentrales en mediacomplexen. Vanuit de Gazastrook werden raketten op Israël afgevuurd. Zeven weken na het begin van de operatie werd na bemiddeling door Egypte een staakt-het-vuren bereikt. Volgens cijfers van de Palestijnen en de VN waren er 2100 Palestijnen omgekomen, merendeels burgers onder wie vijfhonderd kinderen. Israël telde 73 doden, merendeels militairen.

Israël beriep zich op het recht van zelfverdediging. De raketten van Hamas hadden een steeds groter bereik. Bovendien had Hamas de vernietiging van de staat Israël als kerndoelstelling gehandhaafd. Israël beschuldigde Hamas ervan te de bevolking als menselijk schild te gebruiken. Omgekeerd werd de Israëlische regering halsstarrigheid verweten. Zij peinsde er niet over om terugtrekking tot de bestandslijn van 1967 te overwegen en een Palestijnse staat naast zich te dulden. Ook kreeg zij alweer het verwijt van buitenproportioneel geweld.

Benjamin Netanyahu in 2015
Benjamin Netanyahu in 2015 (CC BY-SA 4.0 – U.S. Embassy Tel Aviv – wiki)
In 2015 won de Likoed-partij van premier Netanyahu andermaal de Israëlische parlementsverkiezingen. Deze geloofde niet meer in een tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict. Hij vormde een coalitie met religieuze en nationalistische partijen. Naast de bouw van nederzettingen ging Israël door met het slopen van woningen, scholen en gebouwen van de Palestijnen op de Westoever van de Jordaan. Israël had niet alleen te vrezen van raketaanvallen van Hamas, maar ook van ogenschijnlijk spontane steekpartijen. Individuele Palestijnen probeerden op straat willekeurig Israëlische staatsburgers met messen of anderszins te doden. Doorgaans werden die daders door veiligheidstroepen doodgeschoten. In Palestijnse gebieden werden deze daders als ‘martelaren’ geëerd. De moordenaars waren merendeels jonge mannen en vrouwen die niet aangestuurd werden maar zelf het besluit namen tot een aanslag. Sociale media werkten als inspiratiebron. Filmpjes en foto’s van aanslagen werden op Facebook gedeeld. Tientallen Israëli’s verloren het leven, honderden werden gewond; bij de Palestijnen viel echter een veelvoud. Israël dreigde in een nieuwe geweldsspiraal te verzinken.

Mahmoud Abbas veroordeelde de aanslagen niet. Hij was bang zijn zwakke aanzien onder Palestijnen nog verder te schaden. Het wankele gezag van de bejaarde leider werd ondermijnd, zowel door de ultranationalistische Israëlische regering als door figuren uit eigen kring die hem als een zielige collaborateur afschilderden.

Het Midden-Oosten - Jan van Oudheusden
Jan van Oudheusden is auteur van het boek ‘Het Midden-Oosten. Een kleine geschiedenis’
Het vertrouwen in een vreedzaam naast elkaar bestaan van Joden en Arabieren was vrijwel tot het nulpunt gedaald. Uit een enquête in 2016 bleek dat de helft van de Joodse Israëliërs ervoor was om alle Arabieren (20 procent van de 8,5 miljoen inwoners) het land uit te zetten. 42 procent van de ondervraagden vond dat de bouw van Joodse nederzettingen in Palestijns gebied Israël veiliger maakte.

In de jaren na 2016 bleek de Joodse bevolking van Israël tot op het bot verdeeld over allerlei binnenlandse kwesties. Deze periode – waarop we pas goed zicht hebben nadat de oorlogsmist van oktober 2023 zal zijn opgetrokken – vereist een aparte beschouwing.

Laatste inhoudelijke tekstwijziging: 16 oktober 2023

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×