Het Palingoproer was een Volksopstand in de Amsterdamse Jordaan in 1886, die uitbrak nadat de politie een einde probeerde te maken aan het dieronvriendelijke volksspel palingtrekken. Bij het oproer vielen zesentwintig doden. Het Palingoproer begon op 25 juli 1886.

Ondanks het verbod werd het volksspel op 25 juli 1886 toch gehouden, onder grote belangstelling. Toen de politie wilde ingrijpen keerden de toeschouwers zich tegen de ordehandhavers. De agenten werden bekogeld met stenen en sommige van hen raakten dusdanig gewond dat ze behandeld moesten worden in het Binnengasthuis. Pas om tien uur ’s avonds, toen veel mensen naar huis gingen, kon de orde worden hersteld.

Een dag later braken er opnieuw rellen uit. Een menigte belaagde het politiebureau. Zelfs het leger werd erbij gehaald om de woedende menigte aan te kunnen. Er braken hierna gevechten uit tussen de militairen, de politie en de menigte. De demonstranten, die op verschillende plekken barricades hadden opgeworpen, waren geen partij voor de ordehandhavers. Rond het middaguur was de orde hersteld en kon de balans opgemaakt worden. De stad had 22 doden te betreuren en daarnaast waren er zeker honderd ernstig gewonden, waarvan er later nog vier overleden. Daarmee kwam het dodental op 26 te staan. Ongeveer de helft van hen zou in de rug zijn geschoten, terwijl ze op de vlucht waren geslagen.
In de dagen na de rellen was in de Jordaan geregeld dit liedje te horen:
“Op de zaterdagsche brug
Kreeg je ’n kogel in de rug
Halderolderie, Hallodera.”
Betekenis van het Palingoproer

De groeiende ontevredenheid onder arbeiders eind negentiende eeuw leidde uiteindelijke tot de oprichting van vakbonden. Ook werden er korte tijd na het oproer verschillende sociale wetten ingevoerd, zoals de arbeidswet (1889), de leerplichtwet (1900) en de woningwet (1901). De Jordaan stond rond de tijd van het Palingoproer bekend als een van de armste en meest overbevolkte stadswijken van het land.