De zoektocht naar de eigen afstamming, het greep krijgen op het leven van je voorouders is een vorm van geschiedschrijving die heden ten dage grote populariteit geniet en – eerlijkheid gebiedt het te zeggen – het geeft veel bevrediging om er achter te komen uit welk soort nest je afkomstig bent. Hoe vonden je ouders elkaar, wie waren je grootouders en wat spookten ze uit? Ben je afstammeling van een rijk adellijk geslacht, heb je misschien illegitiem koninklijk bloed in je aderen en wat deden je voorouders in dat verre land? Ja, het wroeten in het eigen verleden is boeiend, vooral als je de beschikking hebt over primaire bronnen als dagboeken en correspondentie van overledenen. Maar wat als er vrijwel niks bewaard is gebleven of ooit heeft bestaan behalve registraties in de registers van de burgerlijke stand? Dan wacht er een slopende zoektocht als je je verleden tot leven wil wekken.
Ronald Lagendijk (1948) wist eigenlijk alleen dat hij ergens in 1947 werd verwekt in een huis aan de Laan Trivelli in het toenmalige Batavia waar zijn ouders woonden en dat zijn vader werkte voor de NIRUB (Nederlands Indisch Rubber Uitvoer Bureau), ofwel het Rubberfonds. Hij komt uit
‘[E]en familie zonder verhalen die zijn doorgegeven. Er is niets bewaard gebleven, er is geen archief, er zijn geen brieven, alleen wat foto’s en geen enkele naam.’
Lagendijk gaat op onderzoek uit, hij spit elke tekst door die licht kan doen schijnen op zijn verleden, gaat vier weken op reis door Indonesië en schrijft dan een boek met als titel Rubbertijd dat alle trekken heeft van een caleidoscoop. Rubbertijd is het verslag van een duizelingwekkende speurtocht die doorspekt is van
‘[P]etites histoires ontleend aan uitspraken van mensen die ik betrouwbaar acht [….]’.
Rubbertijd bestaat uit twee delen, waarvan het eerste de zoektocht weergeeft van Lagendijk naar zijn ouders met als leitmotiv hun besluit om vlak na de oorlog naar het toenmalige Nederlands-Indië te verhuizen om daar de kost te verdienen. Dat verblijf duurde niet lang. Alle hoop op het weer op gang brengen van de Indische cultures zoals die van de rubberteelt vervloog toen de Indonesiërs het koloniale juk afschudden. Het jonge gezin Lagendijk keerde terug naar Nederland toen de kleine Ronald pas twee jaar oud was. Het is een periode geweest in het leven van de auteur van Rubbertijd waar hij niets van weet en die hem als een magneet naar de archipel toetrekt. Hij boekt een reis en doorkruist een deel van het land, met name Java en natuurlijk vooral Batavia, zijn geboorteplaats. Eenmaal daar aangekomen gaat hij de stad in op zoek naar Laan Trivelli 123. Lopend door de Jalan (=straat) Cijung ziet hij op nummer 36: Toko Roti & Kue, Huize Trivelli.
In het restaurant vraagt Lagendijk naar de Laan Trivelli. ‘Laan Trivelli, it’s the main street, you must have come that way’. En dan realiseert hij zich dat hij al die tijd door de straat heeft gelopen
‘[D]ie zijn ouders zo vaak zijn gegaan, zonder dat hij het ook maar een seconde in de gaten heeft [gehad]’.
De Laan Trivelli heet nu Jalan Tanah Abang Dua en op nummer 123 vindt Lagendijk een ommuurde bouwplaats. Het is een van de vele voorbeelden uit Rubbertijd van opmerkelijke confrontaties met heden en verleden.
Deel twee van Rubbertijd bevat een aantal losse schetsen, onder meer over het leven van de auteur en over de achtergronden waartegen zich zijn verleden voltrok, zoals de politionele acties. Ze zijn de moeite van het lezen waard en raken aan deel 1, maar vormen er geen organisch geheel mee. Het is vooral het eerste deel van Rubbertijd dat schrijver dezes boeit, niet in de laatste plaats omdat hij daar zelf als kind in 1948 gedurende enkele maanden heeft gewoond. Jawel, aan de Laan Trivelli nummer 75 op een steenworp van de plek waar Ronald Lagendijk het levenslicht zag. Ongetwijfeld is Rubbertijd voor iedereen die banden heeft met de vroegere kolonie een ontroerende vertelling.