Een poging tot typologie
Politiek is een eigenaardig metier, er zijn speciale kwaliteiten voor nodig en zonder een flinke dosis ambitie slaag je er hoe dan ook niet gemakkelijk in. Na-ijlende ambities bepalen nogal eens de toon van de teleurgestelde terugblik. Het afscheid van de politicus kan diverse vormen aannemen: de door een val abrupt gebroken ambitie van professionals en nieuwkomers; de teleurstelling aan het einde van een lange en succesvolle carrière van de politici die hun eigen tijd domineerden, of de milde stemming van hen die het politieke leven nogal relativerend bekeken en zich niet als (professioneel) politicus wensten te beschouwen. Telkens gaat het om een samengaan van politieke overwegingen en persoonlijke emoties. Die combinatie komt in iedere werkomgeving voor, maar zelden zo heftig en zichtbaar als in de politiek. Politiek is een publieke zaak, en die vraagt om beslissen en handelen en vaak om een verantwoording op een moment dat de emoties nog vers zijn. De alomtegenwoordigheid van troebele emoties maakt politiek tot een soms onaangename, maar ook menselijke en fascinerende wereld.
Ed van Thijn begint zijn boek Kroonprinsenleed, over opvolging in de politiek, met een citaat uit een rabbijns verhaal: ‘Het opgeven van autoriteit, macht, positie, status en functie is moeilijk, zelfs als je je opvolger hebt opgeleid. Naijver en jaloezie, verbijstering en wrok zijn de natuurlijke gevoelens’ en ook ‘vrees voor de onbekende toekomst, voor het einde van de carrière en de mogelijkheid van de aanstaande dood. Zullen anderen mij vergeten?’ Zelf heeft Van Thijn ampel ervaring opgedaan met het einde van politieke carrières, als zeer betrokken toeschouwer bij het moeizame vertrek van Joop den Uyl – de aanleiding voor zijn boek – en bij het einde van zijn eigen kortstondige ministerschap, waaraan hij een afzonderlijk boek wijdde. Daarin noemt hij zijn vertrek, na amper vijf maanden als gevolg van een parlementaire enquête naar misstanden bij de opsporing door de politie, uniek. De openingszin luidt:
‘Vallen en opstaan is een normale zaak in de politiek, maar de manier waarop ik met dat verschijnsel heb kennisgemaakt [een eufemisme voor zijn val] was wel uiterst bizar.’
Het geheel was ‘zelfs naar Haagse maatstaven uniek’, hij werd verantwoordelijk ‘voor een zaak die in de openbaarheid nooit kon worden opgehelderd’, ‘nooit eerder’ was een demissionair minister als hij gedwongen om op te stappen, en dan nog als gevolg van een motie die was aangenomen, omdat een paar partijgenoten er niet waren. Het gebeurde ook nog eens tijdens een ‘historische aardverschuiving’. Kortom, het was allemaal ‘van historische betekenis’. En dit allemaal in iets meer dan één pagina.
Bizar en bijzonder was het zeker, maar uniek? Dan is ongeveer ieder dramatisch afscheid uniek. Dat is in zekere zin ook wel het geval, maar het relativeert toch de uniciteit. Het gaat blijkbaar meer om een kenmerk van (moderne) politiek. Wim Kok was nog lang beduusd van de klap van wat er was gebeurd in 2002. Begrijpelijk, en toen ik hem dan ook eens voorzichtig de vergelijking voorlegde van zijn eigen afscheid en dat van enige voorgangers, reageerde hij wat afwijzend. Dat was toch allemaal heel anders? Gelijk had hij, en als Van Thijn kan spreken van unieke omstandigheden, dan had Kok daar met de Twin Towers, en de opkomst van Pim Fortuyn daar misschien nog wel wat meer recht op. Als bestuurders hebben ze beiden moeilijke zaken moeten oplossen, maar het waren de algemene politieke ontwikkelingen die hun loopbaan een dramatische wending gaven. Onder politiek versta ik hier dan allereerst – als onderscheid tot besturen in de zin van het regelen en beheren van de dingen waarmee de staat zich bezighoudt – de publieke en minder publieke strijd om de macht, de relatie tussen het domein van het bestuur en maatschappelijke ontwikkelingen en het vormgeven aan de toekomst. Die politiek kan flinke schokken veroorzaken in de levens van degenen die zich ermee bezighouden.
Het afscheid van professionals
‘Net goed’, is een gedachte die veel kiezers niet kunnen of willen onderdrukken bij de val van de echte professional in de politiek. Dat gaat dan niet zozeer om de professionele bestuurder – daarvoor bestaat in Nederland altijd wel waardering – of de ideologisch gedreven politicus – die ook eerder wel werd afgewezen – maar om de ambitieuze beroepspoliticus die opzichtig van het politieke spel geniet. Die viel veel meer op vanaf de jaren zestig, door de komst van de televisie, door de verdere professionalisering van de politiek en doordat de ambitie om als politicus te slagen veel openlijker werd geuit.
De eerste die het slachtoffer werd van zijn ‘imago’ in de media en de weerzin onder het electoraat tegen de beroepspoliticus was de katholiek Norbert Schmelzer, in de jaren zestig opvolger van de almachtige Carl Romme als voorzitter van de KVP-fractie, de grootste fractie in de Tweede Kamer, naar zijn eigen indruk toen de belangrijkste politieke functie in het land. In de dramatische Nacht van Schmelzer van 13 op 14 oktober 1966 die leidde tot de val van het kabinet-Cals, was Schmelzer uiterst beheerst en deed hij alles technisch goed, maar de koele onaangedaanheid van de man die midden in zijn Nacht nog fris oogde werkte als een boemerang. Betrokkenheid, dat wilde het publiek in de jaren zestig zien, en hier was een politicus van wie de ambitie afstraalde en die het Haagse spel tot in de perfectie speelde, maar geen blijk gaf het publiek erg te waarderen. De televisiejournalistiek, die de koele Brutus Schmelzer plaatste tegenover de aangedane, tragische Cals, speelde een grote rol.
Na de Nacht is het met Schmelzers politieke positie nooit meer helemaal goed gekomen. Hij werd nog minister van Buitenlandse Zaken onder Biesheuvel, maar het kabinet viel snel en zijn korte ministerschap heeft de indruk niet weggenomen dat het na de Nacht eigenlijk was afgelopen met zijn centrale positie in de Nederlandse politiek: ‘als een schaduw achtervolgt hem de politieke dood van Cals’. ‘Glad en onbe- trouwbaar’, dat was het beeld. Beter werd het er ook niet op toen hij openhartig aan een journalist zijn werkwijze en plezier in het politieke spel uitlegde. Het leverde een interessant boek op – misschien wel het beste in de categorie van interviewboeken van politici – maar bevestigde de indruk van gladde techniek. Schmelzer gaf geen krimp. Nu kan dit natuurlijk de pose zijn van iemand die zich niet wil laten kennen. Bij Schmelzer lijkt echter rustige aanvaarding – met behoud trouwens van een invloedrijke positie op de achtergrond – ook werkelijk de uitkomst te zijn geweest. Hij sportte veel, leefde regelmatig en liet zich niet meeslepen door zijn emoties. De cabaretier Wim Kan vereeuwigde Schmelzer als de ‘gladde teckel’ die er na zijn Nacht vandoor ging met een vette kluif in zijn bek. Schmelzer gaf toe dat dit zijn loopbaan niet ten goede was gekomen. Maar toen de biograaf van Cals hem interviewde, droeg hij een teckelstropdas en toen een student hem ondervroeg over het einde van zijn politieke loopbaan, bleek zijn appartement gevuld te zijn met teckels in alle soorten en maten. Hij had ermee leren spelen.
Kunnen ook latere gestruikelde professionals zo kalm terugkijken? Het dramatische einde van de politieke carrière van Elco Brinkman in 1994 was abrupter en definitiever dan dat van de eveneens confessionele Schmelzer, bijna dertig jaar eerder. Op de vraag of hij eigenlijk wel zin heeft om terug te blikken, gaf hij zelf als antwoord: ‘eigenlijk niet’. Dit weerhield hem er niet van honderden pagina’s te schrijven die toch vooral dat doen. Natuurlijk moesten die ‘lange teksten’ niet gezien worden ‘als het spuien van frustraties’ en zeker waren ze ‘geen poging om achteraf mijn gelijk te bewijzen’, hij had ‘ervan geleerd en er [alleen maar] soms een heel klein beetje onder geleden’.
Van de protestantse CDA-politicus Brinkman straalde de ambitie evenzeer af als van de katholiek Schmelzer. Brinkman was hoge ambtenaar op Binnenlandse Zaken waar Van Thijn in 1981-1982 kortstondig minister was. Toen die hem vroeg wat zijn grootste ambitie was, antwoordde hij: ‘jouw stoel’. Daar is hij niet terechtgekomen, maar binnen het jaar was Van Thijn wel vertrokken en was Brinkman zelf minister in het eerste kabinet-Lubbers. In 1989 werd hij fractievoorzitter en even later ging hij zich voorbereiden om Ruud Lubbers als premier op te volgen. Maar de politiek kent geen opleiding. De opvolger kan het eigenlijk nooit goed doen: ofwel hij lijkt op de grote voorganger, maar dan is hij al snel een slap aftreksel, ofwel hij slaat een eigen weg in, maar dat is ongeloofwaardig, omdat hij tot dezelfde partij behoort en dezelfde politiek heeft verdedigd. Het geeft Brinkman boutades in de pen over kroonprinsen en vaders en zonen.
Iets anders wat vaak over het hoofd wordt gezien, is echter minstens zo belangrijk voor de problemen van de Schmelzers en Brinkmannen in de politiek. Zij waren niet voor niets opvolgers en niet zelf de dragers van hun partij. Uiteindelijk redden apparatsjiks of pure bestuurders het niet aan de top van de politiek. Wie niet verder komt dan technische perfectie in werk en vooral in uitstraling, blijft kwetsbaar. Het bleek toen Lubbers afscheid ging nemen als premier en eerst Brinkman aanwees als zijn opvolger, om daarna afstand van hem te nemen. Op eigen kracht kon Brinkman het politieke metier in Den Haag wel aan, maar hij kon maar moeilijk een band tot stand brengen met de mensen daarbuiten. Het is trouwens de vraag of Lubbers dat in 1982 wel gelukt was. Hij meende zelf dat hij altijd iets eenzaams had gehad, maar zijn voorganger Dries van Agt nam toen pas na de verkiezingen afscheid en tegen de tijd van de volgende verkiezingen, in 1986, had Lubbers de kans gehad om zich als bestuurlijke allesregelaar te bewijzen.
Dit was het probleem waarop Schmelzer als eerste was gestuit. Na Brinkman zou ook Ad Melkert er in 2002 hardhandig mee in aanraking komen. Hoewel Wim Kok en Melkert het afschrikwekkende voorbeeld van de mislukte opvolging van Lubbers in 1994 voor ogen hadden, slaagden zij er in 2002 toch niet in om een herhaling te voorkomen. Natuurlijk konden zij wijzen op de werkelijk dramatische ontwikkelingen van dat jaar. In zo’n storm zou vrijwel iedereen het moeilijk hebben gehad die bij de ‘oude politiek’ werd ingedeeld. Maar het mechanisme is hetzelfde: ook een opvolging van een ervaren politicus en bestuurder door iemand die geroemd werd om zijn technisch vermogen, maar als koele apparatsjik werd waargenomen, een insider in het Haagse milieu die de wereld daarbuiten niet wist te bereiken. Een professional van de Haagse binnenwereld met de ambitie om minister-president te worden, maar met weinig bindend vermogen en voor een professional toch nogal gevoelig voor kritiek en tegenslag. ‘Hij zat erbij als een gekraakte walnoot’, zo typeert journalist Gerard van Westerloo zijn houding in een televisiegesprek met de triomferende Fortuyn. Dit niet al te vriendelijke verslag doet in toonzetting en woordkeus denken aan de ironie, meer dan dertig jaar eerder, van de bekende schrijver en columnist Godfried Bomans over Joop den Uyl in een campagnezaaltje.
Paradoxaal genoeg zou trouwens het voorbeeld van Brinkman de problemen van Melkert versterkt kunnen hebben. De PvdA trok daaruit de conclusie dat de opvolging dus tot in de puntjes geregeld moest worden, maar dit versterkte het effect van onnatuurlijke gladheid dat Melkert zo parten zou spelen. Net zoals bij Brinkman pas achteraf, na de val, iets van drama bleek, zo maakte pas Melkerts alom geprezen korte rede op de stembusavond, meteen na het dramatische verkiezingsverlies werkelijk indruk. Pas toen hij zich van campagnestrategie niets meer hoefde aan te trekken, zag het publiek een authentieke politicus. Een PvdA-campagnemanager die blijkbaar meende dat in de politiek alles geregeld kan worden (‘Wij bepalen de regie en het tempo’) dacht dat Koks gedoodverfde opvolger alleen ‘topprestaties’ kon leveren ‘als de zaken strak om Melkert heen geregisseerd werden’. Wellicht was dat echter nu juist de dood in de pot; het boek van de campagnemanager laat zien hoe een campagne zich opeens niet meer liet sturen.
Ook achteraf valt moeilijk in te zien hoe deze politici het anders hadden kunnen doen. Schmelzer, Brinkman en Melkert waren nu eenmaal apparatsjiks, die de Haagse en technische kant van het politieke vak uitstekend verstonden, maar niet gemakkelijk communiceerden met een groot publiek en daar ook niet veel plezier in hadden. Hun professionaliteit gaf hun wel de veerkracht om na hun verlies door te gaan – alle drie waren ze midden veertig toen ze hun dramatische moment meemaakten en hadden ze nog een leven voor zich. Schmelzer bleef opvallend monter onder zijn deconfiture, Brinkman behoorde later tot de meest invloedrijke bestuurders van het land en Melkert oriënteerde zich internationaal op een nieuwe carrière.
Boek: Slotakkoord – Het einde van politieke levens
Ook interessant: De Nacht die de Nederlandse politiek veranderde
Meer politieke geschiedenis