Tussen 1946 en 1950 stuurde de Nederlandse regering 135.000 Nederlandse soldaten naar Nederlands-Indië om daar orde en rust te bewerkstelligen. Een van de gevolgen was een enorme briefwisseling met het thuisfront. Post was destijds immers de enige manier om te communiceren met Nederland. Maar wat schreef men eigenlijk in die brieven? Hoe open schreven de soldaten over het conflict waarin zij betrokken waren?
Als er over de Politionele Acties wordt gesproken, denken veel mensen meteen aan excessen. Deze link is ook voornamelijk in de media terug te zien. Over de precieze context van het conflict of de omstandigheden waarin de soldaten zich bevonden, weten de meeste mensen echter zeer weinig. Hoe zat dat dan in de jaren veertig?
Dit artikel is een korte samenvatting van mijn afstudeeronderzoek (pdf). Ik heb mij geconcentreerd op de openheid van soldaten in brieven, geschreven naar het thuisfront, over geweld ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Ik heb het aspect geweld gekozen omdat dit de belichaming van oorlog is. De doelgroep van mijn onderzoek waren soldaten van de Koninklijke Landmacht die zich zeer regelmatig in gevechtssituaties bevonden. Ik heb gebruik gemaakt van 1945 brieven die door verschillende soldaten tijdens dit conflict in Nederlands-Indië zijn geschreven.
Censuur
Veteranen die bij het onderzoek betrokken waren, gaven aan dat zij zich helemaal niet bewust waren van enige censuur. Het leger is niet duidelijk geweest naar de soldaten over wat zij wel en niet mocht schrijven. Er was wel een censuurreglement. Vanwege de enorme poststroom was censuur echter onmogelijk geworden. Al in oktober 1946 laat generaal Spoor, legercommandant van Nederlands-Indië, weten dat:
‘alle censuur op poststukken van personeel van het K.N.I.L. en K.L. is beëindigd.’
Censuur speelde dus nagenoeg geen rol bij het schrijven van brieven.
Het luchtpostblad zelf was een beperking doordat het een totale schrijfoppervlakte van minder dan een A4’tje had. Sommige soldaten schreven verder op kleine blaadjes en deden deze tussen het luchtpostblad. Dit was echter verboden en als dit ontdekt werd, ging de brief weer retour. Men moest dus zeer goed overwegen wat men op de beperkte schrijfruimte noteerde. Ook kregen de soldaten vanaf 1947 maar 20 luchtpostbladen per maand om met alle familie, vriendin en vrienden te communiceren. Dit vormde tevens een beperking.
Zelfcensuur
Het is niet verrassend dat in de brieven ook zelfcensuur werd toegepast. De soldaat wil zijn ouders of vriendin immers niet ongerust maken. Zo bevat een op de vijf brieven een geweldsverwijzing. Dit is een zeer laag aantal als men bedenkt wat de soldaten allemaal meemaakten. Dit komt duidelijk naar voren als we het aantal geweldsverwijzingen in dagboeken vergelijken met het aantal geweldsverwijzingen in eenzelfde periode. Ook wordt de zelfcensuur duidelijk als we kijken naar wat voor soorten verwijzingen er in brieven en in dagboeken te vinden zijn. Gruwelijke beschrijvingen van verminkte lichamen of gewonden komen in de brieven niet voor. De soldaten waren dus zeer voorzichtig met wat zij wel of niet naar het thuisfront schreven. Ook werd aan geadresseerden gevraagd om discretie over de inhoud van een brief als deze geweldsverwijzingen bevatte:
“Vertel dit vooral niet thuis Leen, jij bent de enige die ik het geschreven heb, dus maak ze thuis niet ongerust.”
Geweldsverwijzingen
Hoe duidelijk is het voor het thuisfront dat de soldaat in een oorlog terecht is gekomen? De Nederlandse regering gaf immers aan dat er geen sprake was van oorlog, maar van een opstandige situatie. Uit de geweldsverwijzingen is goed op te maken dat de soldaat zich in een oorlogssituatie bevindt. Sommige schrijven ook dat het oorlog is. Een mooi, ietwat overdreven voorbeeld:
“Ik zou zo zeggen: er is anders niet veel in Indië dan vechten dus je kunt beter thuis blijven, of je moet net zo zijn als mij, want het fluiten van de kogels is voor mij muziek: voorwaarts, voorwaarts, voorwaarts (…)”
Binnen de geweldsverwijzingen is er een onderscheid gemaakt tussen directe geweldsverwijzingen (60%), verwijzingen naar een directe gebeurtenis en indirecte verwijzingen (40%). Terwijl de directe geweldsverwijzingen een goed beeld geven van de specifieke situatie waarin een soldaat zich bevindt, ligt het belang van indirecte geweldsverwijzingen in het feit dat het een groter geheel schetst:
“In nachtelijke schietpartijen en patrouilles zijn er in 5 dagen 4 man gesneuveld en 3 zeer zwaar gewond, verder nog een paar lichtgewonden.”
Al is het aantal geweldsverwijzingen laag, de soldaten zijn opvallend open binnen de geweldsverwijzingen zelf. Al ontbreken gruwelijke beschrijvingen, er wordt zeer vaak een duidelijk beeld geschapen over de situatie waarin de schrijver zich bevond:
“Op 31 december rukten we ’s avonds om zes uur de stad binnen. Veel tegenstand hebben we niet gehad, alhoewel de TNI een paar stevige stellingen had met 2 mitrailleurs. We hebben twee uur werk gehad om die knapen tot zwijgen te brengen. Zij schoten vreselijk; wonder boven wonder zijn we er goed afgekomen.”
Al werd er open over een geweldssituatie geschreven, de eigen rol daarin wordt niet tot nauwelijks duidelijk. Zo werd er altijd in de wij-vorm geschreven. Actoren binnen een geweldsverwijzing zijn er nagenoeg niet. De vijand werd altijd als een groep benoemd, net als de Nederlanders. Pas als bekenden gewond of gesneuveld raken, kwam het persoonlijke aspect aan bod. Het thuisfront wist de precieze rol van de schrijver binnen het conflict dus niet. Deze onpersoonlijke schrijfwijze werd versterkt door de afwezigheid van emoties zoals angst, woede, opluchting en verdriet. Toch zullen deze emoties aanwezig zijn geweest. Wellicht wilde de soldaat niet alleen het thuisfront beschermen tegen deze emoties, maar probeerde hij zichzelf hier ook zo min mogelijk mee te confronteren.
Met betrekking tot het tijdsverloop werden de soldaten niet opener binnen de correspondentie. Wat opvalt is dat het aantal geweldsverwijzingen redelijk gelijkloopt aan het toe- en afnemen van de strijd. Via de correspondentie krijgt het thuisfront dus indirect een gefilterd en geneutraliseerd beeld van de intensiteit van het strijdtoneel.
Achtergebleven oorlog
De soldaten schreven niet open over geweld naar het thuisfront. Zij wilden het thuisfront niet ongerust maken. Zij lieten dan ook nooit het achterste van hun tong zien. De verschrikkelijke ervaringen die zij meemaakten, bleven achterwege binnen de correspondentie. Veelal zal het thuisfront het echte leven van de soldaat in Indië niet te weten zijn gekomen, zowel tijdens de jaren veertig, als daarna, aangezien weinig veteranen hierover spraken. Inmiddels is er een betere voorstelling te maken van de ervaringen van deze jonge Nederlandse soldaten via gepubliceerde memoires of dagboeken. Voor een deel is de oorlog echter achtergebleven in Nederlands-Indië of nog aanwezig bij de veteranen zelf.
~ Thijs de Moor
Dit artikel is eerder verschenen in Checkpoint, maandblad voor veteranen. Maart 2016, nr. 2