Dark
Light

Op zoek naar echte, ‘pure’ Duitsers

Jodenuitroeiing en Volksduitsersbevordering
Auteur:
10 minuten leestijd
Het kantoor van de Einwandererzenstralstelle in Lódz
Het kantoor van de Einwandererzenstralstelle in Lódz (CC-BY-SA 3.0 - Bundesarchiv - Lodz)
Najaar 2019 verscheen het boek Liever dier dan mens, waarin journalist Pieter van Os aan de hand van het overlevingsverhaal van de joodse Mala Rivka Kizel uit Warschau langs plaatsen, mensen en archieven reist om een beeld te kunnen geven van de leefwereld van zijn hoofdpersoon. De vrouw is inmiddels 93 jaar en als blonde tiener wist ze dankzij taalgevoel, geluk, charme en uiterlijk door te gaan als katholieke Poolse en, later in de oorlog, zelfs als Volksduitser. Die laatste etnische of raciale kwalificatie diende officieel te worden vastgesteld. Op Historiek een (licht aangepast) fragment uit het boek waarin SS’ers van de zogenoemde Einwandererzentralstelle haar onderwierpen aan een test, incluis schedelmeting.


Einwandererzentralstelle

Het concept van de Volksduitser speelde een belangrijke rol in de rassenideeën en het beleid van de nazi’s. Onzuiver bloed moest worden gezuiverd, zeker, en tegelijk moesten allerhande ariërs worden geholpen, vooreerst de Volksduitsers. De nazitop schatte dat zo’n 12 tot 30 miljoen Volksduitsers in Oost-Europa leefden, in het gebied tot aan de Oeral. Jodenuitroeiing en Volksduitsersbevordering vormden twee zijden van dezelfde medaille. Zoals de wetenschapper Doris Bergen schreef:

‘Op dezelfde manier waarop nazi-autoriteiten wetten, voorschriften en instellingen instelden om de eliminatie van de joden gestalte te geven, construeerden ze een complexe bureaucratie ter begunstiging van etnische Duitsers.’

Jodenuitroeiing en Volksduitsersbevordering was niet voor niets aan een en dezelfde man toebedeeld: Heinrich Himmler. Hij moest zorgen voor uitroeiing, maar hij moest ook regelen dat de huizen en bezittingen van joden en andere onwaardige mensen naar etnische Duitsers gingen. Dat idee gaf concrete invulling aan de ‘strijd om Lebensraum’, een van de ideeën van de nazi’s die ruime weerklank vond onder de Duitse bevolking. In brieven die SS’ers en Wehrmacht-soldaten vanuit Polen en de Sovjet-Unie naar huis stuurden, bleken zij de eigen onmenselijkheid jegens onmensen zelfs regelmatig te rechtvaardigden met de gedachte dat ze daarmee een weldaad verrichtten voor de Volksduitsers, mensen van het eigen, superieure ras.

“Waar eigenbelang en ideologie samenvallen, ontstaan overtuigingen.”

Ook de Einsatzgruppen die in 1942 moordend door de Sovjet-Unie raasden, hielden zich bezig met de nauwgezette (en goed geadministreerde) herverdeling van buit onder Volksduitsers die zij in de regio ‘ontdekten’, van kinderwagens en thermosflessen tot oogstmachines, huizen en vee; alles netjes genoteerd.

Neem SS-Obergruppenführer Arthur Greiser, Reichsstatthalter in het Poolse Łódź en tevens de stichter van Chełmno, het eerste vernietigingskamp. Trots schreef hij aan Himmler hoe razendsnel en in welke enorme aantallen ‘zijn’ SS-mannen joden vergasten in vrachtwagens. In dezelfde brief meldde hij dat zijn Sonderkommando (85 joden die het vuilste werk moesten verrichten en wier einde naderde) een som van 15.000 mark hadden verzameld, waarschijnlijk op bevel van de SS-bewaking uit zakken van de vergaste joden gehaald. Dat geld wilde Greiser graag overdragen, met de aanbeveling het over te maken aan ‘verweesde kinderen van Volksduitsers’. Himmler antwoordde per brief. Die vond het een ‘uitstekend idee’. Bijkomend voordeel van deze herverdeling van goederen en geld was de creatie van enkele loyale onderdanen op vreemd terrein. Want wie geroofde bezittingen krijgt, neemt graag de onderliggende argumentatie over die de roof legitimeert. Waar eigenbelang en ideologie samenvallen, ontstaan overtuigingen. Juist de roof maakte het geloof in raciaal onderscheid zo besmettelijk, een geloof dat na de oorlog, zeker in oostelijk Europa, vaak nog jarenlang hardnekkig standhield.

Het kantoor van de Einwandererzenstralstelle in Lódz
Het kantoor van de Einwandererzenstralstelle in Lódz (CC-BY-SA 3.0 – Bundesarchiv – Lodz)

Een nieuwe overheidsdienst

De SS speelde een grotere rol in het identificeren en ‘redden’ van Volksduitsers dan de Wehrmacht. SS’ers bemanden een nieuw opgerichte overheidsdienst, de Einwandererzentralstelle. Die verwerkte vooral na de invasie van de Sovjet-Unie enkele honderdduizenden twijfelgevallen. De dienst kwam in Łódź te staan, door de Duitsers omgedoopt tot Litzmannstadt. Daar onderwierpen de medewerkers, van wie slechts een minderheid arts of wetenschapper was, vermeende Germanen aan een rigoureuze test. Ze noteerden antropometrische gegevens, zoals kleur haar en ogen, de vorm van de neus en de ligging van de ogen in de schedel (de ooghoogte, heel belangrijk) en de afstand tussen voor- en achterhoofd (minstens zo belangrijk). Ze namen een röntgenfoto en stelden vragen over jeugd, scholing en voorouders. Daarna kwamen ze tot een erfelijkheidsquotiënt van iedere kandidaat-Duitser. Ofwel, ze kwamen tot een percentage Germaanse bloedzuiverheid.

De SS’ers van de Einwandererzentralstelle namen hun werk serieus. Zo lieten ze aspirant-Duitsers bij twijfel verscheidene keren terugkomen voor nadere ondervraging. Tot het einde van de oorlog wilden zij vasthouden aan het ‘wetenschappelijk bepalen’ van ‘Duitserschap’ bij mensen die beweerden van Duitse komaf te zijn, ondanks de exponentiële toename van de werklast.

Portretje van Mala, uit 1946, twee jaar na de test bij de Einwandererzentralstelle.
Portretje van Mala, uit 1946, twee jaar na de test bij de Einwandererzentralstelle.
Op 6 december 1944 betrad Mala de burelen van de Einwandererzentralstelle. Het front lag niet ver meer van Litzmannstadt. De dienst had zich daarom opgedeeld in mobiele eenheden die dieper in het Duitse Rijk opereerden. Eén was neergestreken in Sudetenland, een gebied dat Duitsland al in oktober 1938 had bezet, met goedkeuring van het westen. De aanwezigheid van tienduizenden Sudeten-Duitsers vormde het voornaamste argument voor die Duitse expansie. De rassenbeoordelaars hadden hun kamp opgeslagen in Reichenberg, het huidige Liberec in Tsjechië. Dat betekende dat Mala niet 600 kilometer naar het oosten hoefde te reizen, maar 250 kilometer naar het zuidoosten.

Voor haar reisje naar Reichenberg gaf de uitbater van het Magdeburger Bierhaus Mala vier dagen vrijaf. Hij gaf haar geld voor een treinkaartje, voedselbonnen en een brief waarin hij haar de hemel in prijsde. In Reichenberg lag een dik pak sneeuw. Het was koud, min elf graden. De smalle rivier de Neisse was dichtgevroren. Mala stapte op een vrouw af en vroeg naar een hotel in de buurt. De vrouw bood haar eigen diensten aan, ze verhuurde een kamer. Opgelucht ging Mala met haar mee. Ze had opgezien tegen haar eerste overnachting in een hotel. Mala overhandigde de voedselbonnen aan de vrouw, met de instructie vegetarisch te koken. Binnen was Mala aangenaam verrast door de aanwezigheid van een douche. De vrouw zette koffie en gaf haar zelfgebakken cake.

Bloedtest

Alles liep gesmeerd. Tot ze zich de volgende dag meldde bij de rassenbeoordelaars. Het bleek dat ze haar bloed gingen prikken. Dit is het einde, wist Mala: hier hield de lange weg op. Aan haar bloed zouden ze direct zien wat ze was: joods. Ze voelde zich als verstijfd en dacht alleen maar: hoe kan ik hier wegkomen? Mala, in Amstelveen: ‘Wist ik veel, ik was een kind!’

Prikten de SS’ers van de Einwandererzentralstelle echt bloed? Anders dan over de holocaust is er niet veel geschreven over de precieze gang van zaken bij de selectie van Volksduitsers, op één dik Duits proefschrift na, van Andreas Strippel, met een eveneens omvangrijke titel: ns-Volkstumspolitik und die Neuordnung Europas. Rassenpolitische Selektion der Einwandererzentralstelle des Chefs der Sicherheitspolizei und des sD (1939-1945). Volgens Strippel registreerde de dienst vanaf het begin van de oorlog tot in april 1945 zo’n miljoen mensen als Volksduitser. De angst voor bloedtesten kwam hij vaak tegen, ook bij Duitssprekenden uit het oosten die niets hadden te verbergen.

‘Sommigen leefden in een premoderne samenleving, diep in Rusland of Oekraïne. Dat je bloed werd afgetapt, dat kenden ze niet. De hele setting op zo’n instituut joeg hun enorme schrik aan.’

Otto en Emma Möller, in 1952. Als overtuigde nazi's namen ze Mala, het Volksduitse meisje uit Polen, graag op in hun gezin. Foto in bezit van Wilfried Spahr, kleinzoon van Otto en Emma.
Otto en Emma Möller, in 1952. Als overtuigde nazi’s namen ze Mala, het Volksduitse meisje uit Polen, graag op in hun gezin. Foto in bezit van Wilfried Spahr, kleinzoon van Otto en Emma. (Archief Wilfried Spahr)

In werkelijkheid wist zelfs de meest fanatieke en rassenwaanzinnige nazi dat aan bloed niet was af te lezen of iemand arisch was. De prik, legt Strippel uit, was bedoeld om besmettelijke ziektes op te sporen die rondgingen in oostelijk Europa. Na de bloedtest werd Mala een kamer ingeleid waar acht SS’ers achter een tafel zaten. De mannen keken in haar blauwe ogen. Ze vroegen naar haar culturele achtergrond, naar haar school, haar Duits. En of er ook joden in haar familie voorkwamen. Ze sprak over de geschiedenis van de niet-bestaande familie van haar niet-bestaande Duitse moeder. Ze hadden in Kolonie Karpy gewoond, vertelde ze, waar ze naar een Duitse school ging. Mala had zichzelf vrijwillig gemeld om te werken in Duitsland.

Het verhalen vertellen ging haar goed af, dat wist ze. Toch geloofde Mala vanwege de bloedtest niet meer in een goede afloop. Het was een kwestie van tijd voor ze zou worden ontmaskerd als bedrieger. Haar bloed zou haar bloedverraad onthullen. Het liep anders. Na weer te hebben gewacht, moest ze opnieuw de kamer van de commissie van acht in. Hun conclusie: alles in orde. Je bent Volksduitser. Mala:

‘Ik wist niet of ik moest lachen of huilen. Op het kantoor zaten veel mensen waarvan het duidelijk was dat zij geen papieren zouden krijgen. Juist ik, het joodse meisje dat alles bij elkaar loog, was goedgekeurd. Ik was ervan overtuigd dat dit de hand van God was.’

Het is de vraag of al die andere mensen niet de kwalificatie Volksduitser kregen, zoals Mala vermoedt. In die dagen kreeg zo’n twee derde van de mensen die zich meldden bij de rassenbeoordelaars van de SS de gevraagde papieren. Maar Mala’s gedachte is wel begrijpelijk. Op het einde van de oorlog waren het vooral uitgeputte gezinnen die zich meldden, meestal zonder vaders, alleen op de vlucht voor het Rode Leger. Ze moeten een ellendige indruk hebben gemaakt. Op Mala maakten ze een weinig Duitse indruk.

De acht mannen tegenover wie zij moest verschijnen – Strippel bevestigt de gang van zaken zoals Mala zich die herinnert – zullen waarschijnlijk blij zijn geweest met haar: een eloquent, Duitssprekend blond meisje, gezond en zonder herhuisvestingsproblemen. Zoiets kregen ze niet altijd voor hun tafel of in hun testruimtes. Vaak waren de SS’ers tamelijk teleurgesteld in wat ze zagen. De mensen die ze testten beantwoordden zelden aan het ideaalbeeld dat ze van hun eigen, hoogste soort hadden, het Germaanse ras. Hun ideologie veronderstelde heldere categorieën. Veel SS’ers waren ervan uitgegaan dat ze de Duitsers in het oosten er met gemak uit konden pikken. Die zouden eruitzien als zijzelf en zouden zich ook zo gedragen: Duits. Ofwel: schoon, zuinig, genegen tot hard werken en toegewijd aan nazi-idealen. ‘Fleissig, pünktlich und Sauber’ had de uitbater van het Bierhaus in zijn aanbevelingsbrief over Mala geschreven. Maar de mensen die eeuwen of decennia terug naar het oosten waren getrokken, hadden zich zo goed en kwaad als dat ging aangepast aan hun omgeving, met gemengde huwelijken, bekeringen, een modificatie van taal, gewoontes en gebruiken. Lompe lui die vreemde taaltjes spraken, meenden veel SS’ers van de dienst.

Marilka Shlafer (Mala) en Pieter van Os, auteur van het boek, genomen door Ward op den Brouw, op de presentatie bij uitgeverij Prometheus.
Marilka Shlafer (Mala) en Pieter van Os, auteur van het boek, genomen door Ward op den Brouw, op de presentatie bij uitgeverij Prometheus. (Foto: Ward op den Brouw)
“Het enige aspect waarin de verweesde Duitsers niet teleurstelden, was hun antisemitisme.”

Met andere woorden: vereenzelviging ging moeilijk. Sinds de val van Stalingrad maakte de legertop het nog erger door van de dienst te vragen de criteria op te rekken om tienduizenden mannen onder de wapenen te kunnen brengen. Zelfs Himmler, die de rassenleer uiterst serieus nam en weinig door de vingers zag als het ging om de vervolging van joden, vroeg om een zekere coulance waar het om Volksduitsers ging. Hij beval de ‘germanisering’ van ‘raciaal waardevolle’ Polen, wat neerkwam op het tot Volksduitser verklaren van collaborateurs die daarom vroegen. Ideologisch gedreven SS’ers klaagden. Autoriteiten in Posen, het Poolse Poznań, mopperden in een rapport dat ze etnische Duitsers moesten huisvesten die het ontbrak aan ‘Duitse familiewaarden’. Voor de vrouwen gold, beweerde een rapporteur, dat ze het bed indoken met Polen en Oekraïners als de echtgenoten uit beeld waren. Voor de mannen gold hetzelfde. Zij sliepen met Poolse vrouwen en namen Poolse culturele gewoontes over. En de jeugd was lui en promiscue. Het enige aspect waarin de verweesde Duitsers niet teleurstelden, was hun antisemitisme. Maar zelfs SS’ers vroegen zich hardop af: is dat typerend Duits? Joden zíjn gewoon schrecklich, je hoefde geen Duitser te zijn om dat te zien. Bovendien gaven de aspirant-Duitsers voortdurend christelijke argumenten voor die jodenhaat en noemden ze hun geloof als belangrijkste bewijs voor hun Duits-zijn, terwijl de ideologisch gedreven SS’ers van de keuringsdienst vroomheid absoluut niet als typerend zagen voor het Duitse ras. Integendeel, ze keken neer op gelovigen. Het christendom, door Hitler een ‘uitvinding van zieke geesten’ genoemd, creëerde een slavenmoraal, zo spraken ze Nietzsche na, met deugden die onverenigbaar waren met die van het Herrenvolk en met een gelijkheidsideaal waar zij van walgden. Echte nazi’s volgden de ‘wetten van de natuur’. En in de natuur delven de zwakken het onderspit. Om de strijd tussen de rassen te winnen, was de gedachte, moeten de Duitsers even meedogenloos zijn als de natuur. Kerk en liefdadigheidsorganisaties laten zwakkeren overleven, Duitsers gooien die uit hun nest. Wie zo denkt, moet niets hebben van de talloze Fehlentscheidungen die het Amt des Reichsprotektors waarnam in de beoordeling van Oost-Europeanen. De beoordeling moest grondig geschieden, om een ‘absolut unerwünschten Bevölkerungszuwachts’ van raciale zwakkelingen te voorkomen. En dus werd een jonge vrouw, achttien jaar oud, uitgebreid getest op haar Deutschtum, in interviews, medische tests en tegenover een panel van acht SS’ers.

Voorbeeld van een 'inburgeringsdocument',  uitgegeven door de Einwandererzentralstelle in Lodz
Voorbeeld van een ‘inburgeringsdocument’, uitgegeven door de Einwandererzentralstelle in Lodz (CC BY-SA 3.0 – Hajotthu – wiki)

Ideologische bevlogenheid

Hadden deze SS’ers in december 1944 niks beters te doen? Ik vroeg het Andreas Strippel, de man van het vuistdikke proefschrift. Hij zei de vraag te begrijpen, ‘maar de dienst ging in de laatste maanden van de oorlog juist nog harder werken. Dat had te maken met hun ideologische bevlogenheid.’ De mannen van de Einwandererzenstralstelle waren overtuigde nazi’s. Ze geloofden in de rassentheoretische onderbouwing van het nationaalsocialisme en meenden oprecht dat ze met hun werk de goede zaak dienden, de hoogste zaak, en in die laatste maanden werkten ze tegen de klok in. ‘We mogen de oorlog dan verliezen,’ schreef een SS’er in een brief aan zijn ouders, ‘maar het aantal Duitsers houden wij op peil. En wij alleen.’ Strippel:

‘Het ging ze niet om het redden van levens, maar om het redden en zelfs versterken van het ras. Door Volksduitsers in een Duitse omgeving te brengen, voorkwamen ze verdere rassenverdunning.’

Liever dier dan mens - Pieter van Os
Liever dier dan mens – Pieter van Os
Ofwel: door Duitsers bij elkaar te brengen hielpen ze de voortplanting van de echte, ‘pure’ Duitser, met of zonder Lebensraum. Om het hedendaags te zeggen: ze beschermden de genenpool.

De Einwandererzentralstelle bleef tot februari 1945 mensen keuren op hun Deutschtum. Opvallend is dat de West-Duitse overheid de bevindingen van de instelling tot 1990 bleef gebruiken om te bepalen of iemand recht had om zich in Duitsland te vestigen. Strippel:

‘Dat was nogal pijnlijk, omdat het betekende dat mensen met een joodse achtergrond die in Duitsland wilden wonen aanzienlijk meer moeite hadden een verblijfsvergunning te krijgen dan allerlei nazicollaborateurs uit het oosten die konden wapperen met de goedkeuring van een stelletje SS’ers.’

~ Pieter van Os

Boek: Liever dier dan mens – Pieter van Os
Ook interessant: Zo zien Ariërs eruit (1943)

Bekijk dit boek bij:

×