Zondag 15 juli 2018, gaat de boeken in als een relaxte zonnige warme dag. Voor mij had deze dag een andere betekenis. Ik reisde naar het Nationaal Monument Kamp Vught af voor een speciale rondleiding. Samen met vierentwintig andere mensen mocht ik het terrein van Defensie, de Van Brederode Kazerne, betreden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was dit het terrein van de SS’ers, dat onderdeel was het kamp Vught, ook wel bekend als Konzentrationslager Herzogenbusch, lag.
Gids Robert Herbschleb gaat ons voor op de eindeloze weg die naar het defensieterrein leidt. We lopen in een stoet en naast de bladeren die ritselen door de wind is het stil. Slechts negen zondagen dit jaar kan je met een rondleiding vanuit herinneringscentrum over het terrein van defensie lopen.
Het vertier van de badgasten
We stoppen voor de poort van de kazerne. Een militair komt zijn gebouwtje uit lopen en vraagt of hij onze identiteitsbewijzen kan zien. Als we gecontroleerd zijn, stappen we het uitgestrekte terrein op. In de verte horen we de badgasten die bij de IJzeren Man aan het zwemmen zijn. “Vroeger als de wind de verkeerde kant opstond, hoorden de gevangenen het vertier van de badgasten bij deze plas.”
In 1942 namen de nazi’s het terrein van de Nederlandse defensie over en werd er een kamp gebouwd. Het kamp werd naar model van kamp Dachau gebouwd. Daarnaast werd er extra goed op gelet dat de slechte zorg niet buiten het kamp bekend werd, aangezien kamp Amersfoort door de mishandelingen en de slechte condities een slechte naam had gekregen.
15 miljoen gulden
Kamp Vught werd opgedeeld in drie gedeelte: 1/3 daarvan was voor de nazi’s, op 1/3 deel stonden slaapbarakken en op resterende deel stonden de werkbarakken. 15 miljoen gulden heeft het bouwen van het kamp uiteindelijk gekost. Dit geld was afkomstig van de Joden. Zij mochten hun geld niet meer naar de banken brengen, maar kregen een eigen bank. Hiervan werd geld afgehaald door de Duitse bezetter.
Op 13 januari 1943 kwamen de eerste gevangenen. Twintig maanden later werd het kamp bevrijd. In totaal hebben er 32.000 mensen gevangen gezeten in Vught, 12.000 daarvan waren Joden die uiteindelijk op transport werden gezet naar het oosten.
De gevangenis voor de SS’ers
We stoppen voor het gebouw met de naam Q. Het is een bakstenen gebouwtje met bruine strepen hier en daar. “Dit is het originele poortgebouw van de gevangenis,” vertelt Robert. Hier werden SS-soldaten opgesloten als ze dronken op hun werk verschenen of dingen hadden gedaan die niet door de beugel konden.
Langs gebouw Q kwamen ook de gevangenen het kamp binnen. Ze moesten van station Vught met hun koffers en andere bezittingen lopen naar deze plek, waar ze hun vrijheid kwijtraakten. Wij vervolgen hun weg en lopen verder op een lange weg die ons leidt naar een gebouw waarop Staf Genie Opleidingscentrum staat. Dit was het administratiegebouw. In het linker gedeelte zat de kampcommandant die een hele luxe kamer had en aan de rechterkant werden de beslissingen gemaakt wie bleef leven en wie niet. Ook zaten de vrouwelijke kampbewaarders in de linkervleugel. Dit waren vaak jonge vrouwen die zich vrijwillig hadden opgeven voor deze functie. “Het was dan ook niet gek dat er veel kinderen geboren werden”, aldus gids Robert. Het exacte aantal kinderen dat geboren werd, is niet bekend.
Een grote modderboel
We lopen door een poort onder het administratiegebouw door en komen uit op de appèlplaats. “Dit terrein was vroeger twee keer zo groot. Je moet denken aan drie voetbalvelden. Daarnaast stonden er ook nog geen bomen. Het was één modderboel.” Op de appèlplaats moesten de gevangen vaak uren stil staan. In het midden had je de meeste kans om niet mishandeld te worden.
Aan de linkerkant van de appèlplaats stond een gebouw met de naam Schreibstube. Daar moesten de gevangenen al hun bezittingen afgeven. Dat betekende niet alleen hun spullen, maar ook hun hoofdhaar en hun naam. De gevangenen werden niet getatoeëerd, maar kregen een nummer op hun kamppak genaaid.
De klompen
Het uniform bestond uit een dun lapje stof. De vrouwen mochten alleen hun hoofdhaar houden en bonden daar een doek omheen. De mannen kregen een muts. Daarnaast kregen de gevangenen klompen. Naar de maat werd niet gekeken. Zo kwam het vaak voor dat een gevangenen twee rechter – of twee linker klompen kreeg. Dan moest hij maar ruilen met andere gevangenen om een passend paar te krijgen.
Als de klompen te klein waren, kon je die vanbinnen uithollen met een scherp voorwerp. “Je moest er alleen voor zorgen dat de nazi’s er niet achter kwamen, want anders had je problemen.” Op het vernielen van nazi-eigendom stond een straf van 25 stokslagen. Deze straf werd dan niet uitgevoerd door een SS’er, maar door een andere gevangene.
De Nederlandse Waffen-SS en honden
Binnen in het kamp zaten SS’ers uit Duitsland en Oostenrijk. Aan de rand van het kamp zat de Nederlandse Waffen-SS. Zij hadden een eigen gebouw en liepen met honden langs de hekken van de kamp. Ook hielden zij de wacht in de wachttorens en voerden de fusillades uit. Binnen het kamp kwamen zij niet. De honden werden in het kamp getraind. Zo werd er een handschoen tussen de gevangenen gegooid en de honden moesten met die handschoen terugkomen. Er vonden vele bijtincidenten plaats. De hondenkennel bevond zich in wat nu de sporthal voor de militairen is.
Gids Robert opent een deur en we moeten twee smalle trappen op. We staan nu in het gebouw van de administratie. We lopen door twee deuren die ons leiden naar een balkon dat uitkijkt op de appèlplaats. “Voor mij is dit foute grond”, zegt Robert. We staan op balkon van de kampcommandant.
De zoontjes van de kampcommandant
De gevangenen moesten zes dagen per week werken van 06:00 uur tot 18:00 uur. Zondag moesten ze werken tot 12:00 uur. Meestal vond er op zondag ook een strafappèl plaatst. Dan moesten de gevangen zes uur lang op appèl staan. De zoontjes van de tweede kampcommandant Adam Grünewald mochten dan de duizenden, gezien de wisselende samenstelling van het aantal gevangenen die op appèl stonden, opdrachten geven, zoals muts af. Als de gevangenen die opdrachten niet uitvoerden werden ze gestraft.
We lopen weer naar beneden en komen weer terecht op het lange pad. Onze weg vervolgt naar de paardenstal. De eerste kampcommandant Karl Chmielewski leed aan grootheidswaanzin. Niet alleen had hij veel paarden, die je moest zien als het hebben van veel Ferrari ‘s.
“Uit verschillende verhalen van ooggetuigen hebben wij vernomen dat de kampcommandant waarschijnlijk bang was voor paarden. Hij kwam nooit in de stallen of bij de paarden in de buurt. De gevangenen moesten zorgen voor de paarden en dat was een heel fijn baantje. Je stond droog en je kon wat eten pikken van de paarden.”
1200 calorieën per dag
Na de paardenstal lopen we naar het trainingscentrum. Dit was vroeger de bakkerij waar het eten voor de gevangenen werd gemaakt. Het gebouw is nog in originele staat. De gevangenen kregen slechts 1200 calorieën per dag binnen. Dat was veel te weinig voor het zware werk dat ze moesten verrichten. ’s Ochtends kregen ze alleen waterige koffie of thee en niets te eten. De gevangenen stonden elke avond voor de keus of ze het brood bewaarden voor de ochtend of niet. De kans was groot dat als je het brood bewaarde het werd opgegeten door andere hongerige gevangenen.
De woon – en verblijfvertrekken van de nazi’s lagen aan een idyllisch pleintje. Dat pleintje is er nog steeds. Aan de linkerkant van dit pleintje is nog een originele omheining (de betonnen hekken met prikkeldraad), verscholen tussen de bomen, te vinden. Achteraan het pleintje zie je twee grote villa’s. Deze villa’s waren in de oorlog gebouwd voor de Duitse kampcommandanten.
“Dit waren hele mooie villa’s, maar het gekke is dat de villa’s nauwelijks bewoond zijn door de kampcommandanten. Alleen de tweede kampcommandant, Adam Grünewald heeft er een korte periode gewoond. Nu behoren de villa’s weer tot de Nederlandse defensie en worden weer bewoond.”
Het huisje dat voor verwarring zorgde
Als laatste stoppen we bij een klein huisje. Robert Herbschleb:
“Dit huisje heeft voor veel verwarring na de oorlog gezorgd. Er stond namelijk op: ‘Pas op, gifgas.’ In Vught zijn er nooit mensen vergast. Dit gas was bedoeld om de luizen uit de barakken te verjagen. De gevangenen moesten dan urenlang wachten buiten hun barak, voordat de barak weer schoon was.”
Met de gebouwen van de SS’ers achter ons lopen we naar de uitgang. Gids Robert bedankt ons voor onze komst. We komen erachter dat hij zelf joods is.
“Ik ga altijd met lood in mijn schoenen naar Kamp Vught toe, maar dat verdwijnt als ik met de rondleiding begin. Ik vind dit heel belangrijk om deze informatie aan mensen mee te geven.”
Robert Herbschleb is een van de vele vrijwilligers van het Nationaal Monument Kamp Vught.
~ Iris Verhoeven – Achter het ijzerdraad