Moederland
In het huiselijkheidsdiscours vervulde de vrouw een hoofdrol. De polarisering van seksekenmerken uit de late achttiende eeuw was echter niet zomaar te rijmen met het revolutionaire gelijkheidsdenken. Iedereen was het erover eens dat vrouwen ook mensen waren, maar wat dat betekende voor het uitoefenen van natuurlijke en burgerrechten was minder duidelijk, om van politieke rechten als stem- en kiesrecht nog maar te zwijgen. Hun ondergeschiktheid aan de man – zowel religieus, juridisch als feitelijk – stond soms ter discussie, bijvoorbeeld als werd geëist dat de vrouw uit haar staat van ‘slavernij’ moest worden bevrijd.
In PBvW’s pamflet uit 1795 Ten betooge dat de vrouwen behooren deel te hebben aan de regeering van het land wordt onderwerping aan de man als de grootste dwingelandij afgewezen, in termen van geweld, tirannie en slavernij:
Ontwaakt dus, gy Vrouwen! Verbreekt uwe Keetenen, die gy zo lang gedragen hebt.
Het gaat hier echter minder om politieke rechten voor de vrouw (zoals de titel suggereert) dan om de haar toekomende mensenrechten, de toverformule van 1795. De vrouw moet worden bevrijd uit haar onderwerping aan de man en dat heeft allereerst juridische implicaties, bijvoorbeeld bij echtscheiding.
Er is veel gegist naar de auteur van dit goed geschreven pamflet, waarbij onder meer de naam is gevallen van Etta Palm, die in Frankrijk betrokken was geweest bij de discussie over vrouwenrechten. Afgaand op de initialen en de inhoud zou ook gedacht kunnen worden aan Pieter van Woensel, de schrijver van De Lantaarn, die in staat was tot het schrijven van een eigenzinnig betoog, het huwelijk zag als verdrag en aantoonbaar geïnteresseerd was in echtscheiding.
In Nederland verliep de discussie over de positie van de vrouw veel minder heftig dan in Frankrijk, waar een spraakmakend feministe als Olympe de Gouges haar activisme moest bekopen met de guillotine. Politiek bewuste en actieve vrouwen waren er in de Bataafse beginjaren zeker. Op plaatselijk niveau werd hier en daar zelfs door vrouwen gestemd. En ze lazen niet alleen de krant, maar schreven er ook in en kwamen daardoor soms zelfs in de gevangenis. Het was een gemeenplaats dat vrouwen in elk geval zijdelings via hun mannen en via de opvoeding van hun zonen politieke invloed konden uitoefenen. Kinkers Janus Verrezen noemde vrouwen ‘stemgerechtigden achter het gordijn’. En het gezin werd wel aangeduid als een kleine republiek waar de vrouw de baas was.
In de eigenlijke politiek speelden vrouwen echter geen rol. De gedachte werd wel eens geopperd, bijvoorbeeld in De revolutionaire vraagal van 1798:
Waarom zouden vrouwen het land niet ook kunnen regeeren?
Maar een serieus punt van discussie is dit nooit geweest. Vrouwen werden ongeschikt geacht voor politiek vanwege hun wispelturigheid en emotionaliteit. De radicale Republikein Pieter Vreede beriep zich op het geijkte rolverschil tussen man en vrouw, de een bestemd voor de buitenwereld van werk en politiek, de ander voor de binnenwereld van huis en gezin. Zou toelating van vrouwen tot grondvergaderingen daarvan geen ‘vrolyke assemblés’ maken waar politieke keuzes afhankelijk werden van een ‘dartle liefdelonk’? De Burgerlijke en staatkundige grondregels uit de Staatsregeling 1798 werden intussen wel aanbevolen aan huismoeders en burgeressen.
De huiselijkheidsrevolutie verhief de rolverdeling van man en vrouw tot systeem. De rol van de vrouw werd gedefinieerd in oppositie tot de man, hoe vrouwvriendelijk ook verwoord. Typerend voor deze rolomschrijving is het lange leerdicht De vrouwen van Hajo Spandaw, hiervoor al ter sprake gekomen als een van de clichémannetjes van die tijd. Zijn stuk staat in het teken van idealisering en verafgoding van de vrouw, bezien vanuit een strikt mannelijk perspectief. Dat gold trouwens voor vrijwel alles wat over vrouwen werd geschreven. Zinnelijke elementen spelen bij Spandaw nauwelijks een rol, al komt de male gaze even om de hoek kijken als hij verwijst naar de vrouwelijke leest. Maar die rijmde dan ook prettig op geest.
De vrouw wordt verheerlijkt als pronkstuk van het heelal en bron van beschaving voor de man. Zij is een verheven ‘voorwerp’, met als bestemming dienstbaarheid aan ‘de dier’bren vriend voor wien, in wien gij leeft’. Spandaw pronkt graag met zijn kennis van het Latijn. Voor foute vrouwen ontkomt hij zelfs niet aan klassieke voorbeelden zoals Messalina, want in het vaderland waren die blijkbaar niet te vinden. Uiteraard komen de bekende heldinnen voorbij zoals Kenau Simonsdr Hasselaer, de echtgenotes van Oldenbarnevelt en De Groot en niet te vergeten het dienstmeisje Elsje van Houweningen, vanwege haar rol bij De Groots ontsnapping in de boekenkist. Zij strekte gewone vrouwen tot voorbeeld.
Dit alles was overbekend. Heel eigentijds is echter Spandaws lof voor kunstenaressen, vooral dichteressen, en zijn bezingen van de huiselijkheid. In alle toonaarden looft hij de rol van de vrouw ‘in dien volzaalgen kring van ’t stil, eenvoudig en gelukkig huislijk leven’. In de hemel hier beneden is de vrouw God. Man en kinderen komen altijd op de eerste plaats. Haar bestemming is ‘naauw vereend met eenen man te leeven’. Zij die…
…werkt en zorgt en zwoegt, zijn heil het hare maakt / zij kent geen and’ren wensch dan hem steeds te behaagen – zij leeft niet voor zichzelve, zij leeft slechts voor den Man.
De politiek krijgt nog een trap na als deze rol oneindig hoger wordt genoemd dan die van ‘staatshervormer en beroerder van den aarde’. Spandaw varieert eindeloos op het thema van ‘de kring der stille huiselijkheid’, dat nadrukkelijk op de kaart wordt gezet. Het vaderland van de dichters blijkt hiermee vooral een moederland. En juist als moederland – cultureel ingevuld en huiselijk aangekleed – zal Nederland de barre omstandigheden moeten overleven.
In een redevoering uit 1808 vroeg Jacobus Scheltema aandacht voor Anna en Maria Tesselschade, de dochters van de zeventiende-eeuwer Roemer Visscher. Hij wilde dat vrouwen uit zijn eigen tijd zich zouden verdiepen in de schrijvers, dichters en ook dichteressen uit de ‘Gouden Eeuw onzer letterkunde’. Dit als tegenwicht voor de talloze buitenlandse geschriften die de Nederlandse markt overspoelden, met als gevolg ‘eene geheele verbastering van den nationalen geest, smaak en karakter, zelfs van Vaderlandsche zeden’. Scheltema toont de zusters als ziel van de Muiderkring, zonder die op te vatten als een soort dichtgenootschap avant la lettre, zoals later wel is gebeurd. Maar hoezeer ze ook werden gewaardeerd door mannelijke tijdgenoten als Cats, Hooft en Huygens:
…beide bleven Vrouwen, en traden nimmer, als zoogenoemde Sçavantes, buiten den kring harer bestemming.