Willem van der Neut – Oorlogsmisdadiger

Voormalige SS’er ontsnapte in 1952 uit Koepelgevangenis in Breda
15 minuten leestijd
Koepelgevangenis in Breda
Koepelgevangenis in Breda (CC BY 3.0 - G. Lanting - wiki)

Het begint, zo lijkt het tenminste, allemaal erg onschuldig met Willem van der Neut, een van de ontsnapten, die ze ‘de Beul van Amersfoort’ hebben genoemd. Door Willem Clement, een rechercheur van politie die is gedetacheerd bij het Bureau Nationale Veiligheid te Den Haag wordt hij op 12 oktober 1945 verhoord. Dat gebeurt in de King’s Prison, die is gevestigd in de strafgevangenis te Scheveningen aan de Pompstationsweg.

Van der Neut vertelt de rechercheur dat hij in februari 1941 vrijwillig in dienst is getreden van de SS-Divisie Wiking en daarvoor in verschillende steden in Duitsland is opgeleid. In juni 1941 wordt hij ingezet voor de strijd tegen Rusland.

“Doordat er reeds twee broers van mij aan het Russische front gesneuveld waren, werd ik in februari 1943 van de frontdienst vrijgesteld en na verblijf van een maand in Duitsland naar Nederland gezonden. Vanaf april 1943 tot medio maart 1945 heb ik dienst gedaan en was ik ingedeeld bij het Wachtbataljon te Amersfoort.

Ik heb aldaar op post gestaan op uitkijktorens die in het bos waren opgesteld ter bestrijding van aanvallen uit de lucht. Meermalen heb ik deelgenomen aan beschietingen van vliegtuigen van geallieerde legers. Vanaf medio maart 1945 tot de capitulatie van het Duitse leger heb ik dienst gedaan te Alphen aan den Rijn. Ik was belast met de bewaking van militaire gebouwen en opslagplaatsen. Op mei 1945 ben ik in de gemeente Woerden door de B.S. aangehouden en in arrest gesteld. Na verloop van 14 dagen ben ik vanuit Woerden op transport gesteld naar Gouda en omstreeks 1 augustus 1945 ben ik naar Scheveningen gebracht.

Ik heb geen personen aangehouden of aan een Duitse instantie verraden of aangebracht. Ik heb geen deel uitgemaakt van een vuurpeloton en ik ben nimmer getuige geweest van het fusilleren van personen. Ik ben vanaf 1940 lid geweest van de NSB en ik heb mijn medewerking aan de vijand verleend.”

Kennelijk vertrouwt men zijn uitspraken niet helemaal. Van der Neut zit tot aan 1946 in verschillende kampen voor politieke delinquenten. En er komt snel naar boven dat hij zich als kampbewaker in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort beestachtig heeft gedragen tegenover gevangenen, vooral ook tegenover de daar aanwezige joden. Tijdens het proces op 16 april 1946 wordt hij er door de procureur-fiscaal bij de kamer van het Amsterdamse Bijzondere Gerechtshof Mr. L.W.M.M. Drabbe van beschuldigd:

“In vereniging met een of meerdere bewakers gevangenen te hebben geschopt (vooral onder de geslachtsdelen), geslagen en met stenen bekogeld, oefeningen doen maken, welke in strijd waren met de menselijke waardigheid en persoonlijkheid, (zoals “robben”, d.i. het op de ellenbogen voortbewegen), hen besmeurd te hebben met faecaliën of in een beerput te hebben ondergedompeld, hun hoofd in een wespennest te hebben gehouden, hun baardgroei in brand te hebben gestoken en uitgerukt, een persoon (een zekere Asscher) aan diens baard te hebben opgehangen, arbeid doen verrichten, welke hun physieke krachten verre te boven ging, brandende sigaretten uitgedrukt op het blote lichaam, een persoon (zekere Keizer) met een scherp voorwerp in het oog gestoken, de gedetineerden met blote handen onkruid laten wieden tussen prikkeldraad, een van de gedetineerden met een beringde vinger 24 maal in het gezicht te hebben geslagen, en aan meerdere executies te hebben deelgenomen.

Diegenen der zwaargewonden die het voorrecht genoten te worden opgenomen in de houten keet met de weidse naam ‘Krankenrevier’ werden zelfs daar nog bezocht door hun kwelgeesten en derzelver wrede treiterijen en mishandelingen.”

Hij wordt met twee andere kampbewakers, die later ook in zijn cel komen te zitten, veroordeeld tot de doodstraf.

Op 13 oktober 1948, in een openbare terechtzitting van de Bijzondere Raad van Cassatie, probeert Willem van der Neut zijn doodstraf veranderd te krijgen in levenslang. Hij krijgt van de president van deze Raad de gelegenheid iets over zijn persoonlijke omstandigheden te zeggen en hij schrijft dan:

“Ik ben tot de Waffen SS toegetreden. Ik geef toe gevangenen geslagen te hebben, mishandelingen van andere aard heb ik niet gepleegd. Ik heb circa zeven maal aan executies deelgenomen. Ook aan het overbrengen en vervolgens afmaken van een zieke, invalide gevangene uit Utrecht. Dikwijls heb ik tot het zogenaamde Jodenkommando behoord. Een verklaring kan ik niet geven hoe ik tot de beestachtigheden gekomen ben. Ik ben in cassatie gegaan omdat me dingen ten laste gelegd zijn, die ik niet gedaan heb.”

In 1939 was Willem getrouwd met M. Wingelaar, een gescheiden vrouw. Zij kreeg van hem een kind dat luisterde naar de naam Aaltje van der Neut. Het werd geboren op 27 oktober 1943.

In een rapport van Dr. mr. P.A.H. Baan, zenuwarts te Utrecht, dat is gemaakt ten behoeve van de Bijzondere Raad van Cassatie, staat over Willem van der Neut:

“Toen hij achttien jaar was leerde hij zijn vrouw kennen, die naderhand niet de goede vrouw voor hem bleek te zijn. In 1939 moest hij in militaire dienst, welke diensttijd verlengd werd door de mobilisatie. In 1939 trouwde hij, doch het huwelijk bleek al spoedig een totale mislukking te zijn. In 1940 moest zijn vrouw, in wier familie veel tbc voorkwam, voor deze ziekte opgenomen worden. In oktober 1940 werd de verdachte via de Arbeidsbeurs te werk gesteld in Duitsland, waar hij na acht dagen de benen nam. Toen zijn vrouw was opgenomen in het ziekenhuis nam hij dienst bij de SS. Mede omdat zijn oudere broer ook al bij de SS was meende hij goed te doen zich ook te melden. Het dienstnemen bij de SS bezorgde zijn vrouw een behoorlijke bron van inkomsten en zij accepteerde dit graag. Nog een andere broer van de verdachte werkte in Duitsland en tekende daar voor de SS. Toen de oorlog met Rusland kwam werden zij alle drie ingezet aan het Russische front, waar de twee broers van verdachte sneuvelden. Verdachte werd toen van het front teruggetrokken en kwam in een kazerne als africhter. Zijn vrouw diende echter verzoek na verzoek in om overplaatsing naar Holland. Dit gebeurde tenslotte en zodoende kwam verdachte in Amersfoort terecht om daar zijn tijd uit te dienen. Deserteren durfde hij niet omdat daar de kogel op stond. Verdachte vond dit ellendig en werd erg nerveus, terwijl hij ook aan het drinken sloeg en bijna voortdurend in een roes verkeerde. Dikwijls kwam hij stomdronken thuis. Eens trof zijn moeder hem huilend in de kamer aan en zei hij: ‘Ik wou dat ik maar weer terug was aan het front, in Amersfoort hou ik het niet uit.’ Herhaaldelijk heeft hij een verzoek ingediend om weg te komen (uit Kamp Amersfoort, CvH), maar Berg, de kampcommandant, vernietigde deze verzoeken.’

De moeder van Willem was lid van de NSB. Zij meende in het programma iets goed te zien. Haar man verdiende maar een karig loon waarvan zij met de acht kinderen nauwelijks rond kon komen. De vader van Willem van der Neut moest van de hele beweging niets hebben, maar liet het toch toe.

De onderlinge verhoudingen in het gezin waren goed. ‘Verdachte was ‘een schat van een jongen’ en de ouders hebben altijd veel plezier van hem gehad. Hij had de prettige kalme aard van zijn vader. In de familie van de moeder kwamen nogal wat

“…zwakke menschen voor. Referente heeft omstreeks het climacterium een jaar of 10 aan godsdienstwaanzin geleden. Een zuster van de moeder verbleef tweeënhalf jaar in een inrichting, terwijl een broer leed aan ‘vallende ziekte’. De oudste zuster van referente verbleef 2 maal in de Psychiatrische Kliniek te Utrecht, terwijl haar jongste zuster zelfmoord pleegde door zich na een bevalling met petroleum in brand te steken, aan de verwondingen waarvan zij overleed.

De inlichtingen van de verdachte komen vrijwel overeen met die van zijn moeder. Als nadere bijzonderheden vertelt hij nog het volgende. In 1940 werd zijn vrouw ziek en moest naar het ziekenhuis. Ze hadden een kind en hij ging toen met het kind bij zijn schoonouders in. Hij moest daar slapen bij twee broers van zijn vrouw die beiden homosexueel waren. Hij wilde toen het kind daar weg hebben, doch toen ze hem tegenwerkten, daarbij geholpen door zijn vrouw, gooide hij de kop in de wind en tekende voor de SS. Hij was toen al lid van de NSB en was ook lid van de Jeugdstorm geweest. Twee jaar was verdachte aan het Russische front. Zijn vrouw was in die tijd nog steeds ziek. De SS-dokter adviseerde haar om in Duitsland in de bergen te gaan kuren. Zij ging naar Duitsland, doch keerde na een week weer terug, hoewel ze nog een vlek ter grootte van een rijksdaalder op de longen had. Ze belandde in het Wehrmachtsheim en samen met een vriendin ging ze uit met Duitse soldaten. Na de oorlog zijn verdachte en zijn vrouw gescheiden en zijn vrouw is inmiddels hertrouwd.”

De zenuwarts concludeert dat dat de verdachte ‘tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten aan grote spanning onderhevig is geweest. In de regressie, die door zulke spanningen ontstaat, kwamen dierlijk-primitieve driften vrij, die in de regie van het diabolische systeem werden genomen.’

Zijn geliefde Erika Lüschen, met wie hij een zoontje Fokko heeft en die op 1 mei 1945 is gearresteerd voor haar werk als secretaresse in Kamp Amersfoort en haar omgang met SS’ers aldaar, is op 27 oktober 1947 door het Tribunaal te Utrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van circa 2 jaar. Omdat zij al vanaf 1 mei 1945 in detentie heeft doorgebracht, komt zij na de zitting meteen vrij.

Kamp Amersfoort: Hekwerken, barak, uitkijktoren (cc - Anefo - Sem Presser)
Kamp Amersfoort: Hekwerken, barak, uitkijktoren (cc – Anefo – Sem Presser)

Deze Erika, die Erik wordt genoemd, de geliefde van Willem van der Neut, kreeg tijdens haar werk in Kamp Amersfoort kennis aan de Nederlandse SS’er Fokko Kruize, die op het vliegveld te Soesterberg werkzaam was. Deze Kruize is bij een bombardement op 8 maart 1944 om het leven gekomen. Het kind dat zij heeft verwekt met Willem van der Neut, een jongetje dat op 21 juni 1945 geboren is, kreeg de naam Fokko Lüschen.

Uit correspondentie vanuit de gevangenis met zijn geliefde Erika Lüschen komt een man naar voren die vooral de brave huisvader van een gezin wil zijn, dol op zijn jongske, zijn zoontje Fokko en Erika, die geduldig wacht op gratie voor haar Willem, zodat de doodstraf in levenslang wordt veranderd. Je wordt af en toe bijna misselijk van de braafheid in zijn brieven, die natuurlijk ook door de gevangenisdirectie worden gelezen.

Zijn moeder laat in een smeekschrift aan koningin Juliana weten dat haar zoon nooit tot zulke gruwelijkheden als in het vonnis van het Bijzonder Gerechtshof te Utrecht staan in staat zou zijn geweest. In een brief van twee kantjes neemt ze het op voor haar zoon. Ze schrijft:

“Mevrouw, In grote ellende verkerend waag ik het nog eens mij tot Uwe Majesteit te wenden. Een grote nood drijft mij er toe deze maal mijn brief in vertrouwen regelrecht tot Uwe Majesteit zelf te richten.

Mijn zoon is ter dood veroordeeld. Indertijd in Utrecht voor de Amsterdamse Kamer van de Rechtbank en daarna door het Hof Cassatie te Den Haag. Sinds meer dan acht maanden wachten dus mijn man en ik, en mijn lieve zoon op gratie, dan wel op voltrekking van het verschrikkelijke vonnis. En toch, mevrouw, mijn zoon is een lieve zoon, die van zijn leven geen vuile of gemene dingen heeft gedaan. Hij heeft gedaan wat hij dacht dat zijn plicht was, of wat hem bevolen werd.

Wat in het dossier over mijn zoon gezegd is hebben zowel mijn zoon als mijn man en ik vol verbijstering gelezen. Deze dingen zijn onwaar. Ik ken mijn zoon, Mevrouw, en ik weet het als hij de waarheid spreekt en wanneer hij onwaarheid spreekt. Er zijn dingen die hij ronduit toegeeft en die dingen zijn erg genoeg. Maar als men nu eens zou beginnen met de dingen die hij ontkent nader te onderzoeken. En als men in het bijzonder eens nader zou gaan onderzoeken wie de mensen zijn die hem beschuldigen, zou men reeds een heel ander idee krijgen.

Het verlies dat mij met hem dreigt is niet mijn enige verlies. Twee zoons, Mevrouw, heb ik verloren aan het Oostfront. Zij waren in de SS. Zij waren verkeerd Mevrouw, maar het waren mijn zoons.

Een ander was goed. Maar ik heb ook hem verloren. Hij is uitgevaren op 13 september 1939. Hij was matroos bij de Rotterdamse Lloyd. Hij werd getorpedeerd op 28 december 1940 op de Atlantische Oceaan. Voor hem kregen wij het Margriet-embleem met anker, met een schriftelijke dankbetuiging van Uwe Majesteit. Maar hij is dood.

Nu wachten wij op onze Wim. Hij was twintig jaar toen hij dienst nam. De kranten hebben hem ‘De Amersfoortse Kampbeul’ genoemd. Maar mensen die er gezeten hebben kenden hem niet eens. De mensen die hem zogenaamd herkenden werden naar zijn cel gebracht nadat van tevoren aan ze was gezegd dat ze naar Van der Neut, de Amersfoortse Kampbeul, gingen. En toen ze dat zo gezegd was, zeiden ze: ja, dat is ‘m!

Mevrouw, er zijn vele mensen die in de oorlog en na de oorlog met hem in aanraking zijn geweest. Zij verklaren dat Wim niet tot gemene dingen in staat is.

Hij heeft indertijd verkeerd gekozen. Dat is waar. Maar als men nu toch slechts eens wilde nagaan of hij alleen maar gedaan heeft wat hij voor zijn plicht hield, hoe verkeerd dat ook was, en wat men hem beval, dan wel of hij ook daarbuiten verkeerde dingen heeft gedaan. Ik geloof dat een zorgvuldig en objectief onderzoek alle blaam van die laatste dingen zou wegnemen. Ik smeek u Mevrouw, wil toch zijn leven redden. Het is een diep bedroefde en angstige moeder die het Uwe Majesteit vraagt. Van Uwe Majesteit de onderdanige dienaresse, C. v.d. Neut-van Ee.”

De procureur-fiscaal schrijft op 5 mei 1950 naar aanleiding van het gratieverzoek van Van der Neut aan de Bijzondere Raad van Cassatie:

“De feiten in hun gruwelijkheid verzetten zich wel zeer sterk tegen gratie. Anderzijds zijn er ook overwegingen die daar vóór pleiten: de inhoud van het psychiatrisch rapport, het goede gedrag van de vader, het verlies van reeds twee kinderen, waarvan er één aan geallieerde zijde sneuvelde. Onder deze omstandigheden schijnt het voorstel van het Bijzonder Gerechtshof mij bij uitstek aanbevelenswaardig. Zou door herziening wijziging in de bewezen verklaring komen, dan wordt de bedenkelijke beslissing van gratie bij de bestaande bewezenverklaring overbodig.

Ten vervolge op mijn verslag d.d. 7 december 1940 op het verzoek om gratie van Willem van der Neut en gezien door Uw Raad op 29 maart 1950 gewezen arrest op diens aanvrage tot herziening heb ik de eer Uw raad nader als mijn mening kenbaar te maken, dat ondanks de bijna niet te overtreffen ernst van de bewezenverklaring de feiten de omstandigheid dat verzoekers ouders reeds drie kinderen hebben verloren, waarvan een strijdende aan Geallieerde zijde, vervanging van de doodstraf door levenslange gevangenisstraf rechtvaardigen.”

Op 7 juli van het jaar 1950 kan Willem van der Neut zijn geliefde Erika melden:

‘Lief Vrouwke, lieveling, ik heb goed nieuws. Ik heb vandaag gratie gekregen. Erik, eindelijk na acht maanden is het toch zo ver. Zo zie je: geduld is een schone zaak. Ik schrijf je nu maar een kort briefje. Echt heel gauw. Te nerveus om veel te schrijven. Ik stuur deze brief per expresse. Zodat ook jij snel van dit grote geluk hoort.’

Joseph Kotälla vlak na zijn arrestatie. Hij probeerde zijn SS-identiteit te verhullen door het dragen van een Luftwaffe uniform. (1945)
Joseph Kotälla vlak na zijn arrestatie. Hij probeerde zijn SS-identiteit te verhullen door het dragen van een Luftwaffe uniform, 1945 (Publiek Domein – wiki)
De doodstraf die Willem van der Neut heeft gekregen is uiteindelijk in levenslang omgezet. In kamp Amersfoort heeft Erika kennis gemaakt met de beruchte Joseph Kotälla, met wie zij als hij gevangen zit begint te corresponderen. Wat zij hem schrijft, is niet bekend. Maar wel de inhoud van de brieven van Kotälla, die zich bevinden in het NIOD. Zij, zo wordt uit de brieven duidelijk, bezoekt hem ook. In een brief van 26 oktober 1950 schrijft Kotälla.

“Het doet me goed te horen dat het Willem goed gaat. Ik kan hetzelfde melden over ons hier. Lieve Erika, blijf vrolijk, zo gaan de gedachten aan nare dingen het beste weg en blijft men sterk. Ik hoop dat je nog steeds hetzelfde blije en vrolijke schepsel bent als toen ik kennis met je maakte.”

Op 1 november 1950 schrijft hij:

“Van verrassing was ik zo buiten mezelf, dat ik niet in staat was woorden te vinden bij je lieve bezoek. Misschien heb je wel gemerkt dat ik een beetje nerveus was. Want kleintje, je ziet immers alles. Niet alleen, lieve Erik, was de blijdschap over het bezoek groot, nee daar kwam nog de tweede vreugde bij in de cel toen ik van de vorige vreugde zat na te genieten, toen meneer de brigadier de cel binnenkwam en voor mijn ogen het door jou achtergelaten lieve pakje openmaakte. Natuurlijk moest ik over mijn blijdschap ook aan mijn lieve Schneutneus thuis vertellen, die het zeker ook fijn zal vinden om van je bezoek te horen, omdat ze je altijd zo graag gemogen heeft. Deze vreugde zal me tot het einde van mijn leven bijblijven.”

In 1952, vlak voor Kerstmis, schrijft Willem vanuit zijn cel aan Erika:

“We zullen in ieder geval wel weer gezamenlijk in de cantine onze maaltijd nuttigen. En de tweede kerstdag hebben we ’s avonds een film. Dit is al wat ik tot nu toe weet, Maar verleden jaar zijn we deze dagen zo goed als het maar kon doorgekomen en dat zal deze keer ook wel weer lukken, net als verleden jaar. De kerstdagen zijn feestdagen die zo intiem huiselijk zijn, dus moeten we ons zoveel mogelijk aaneensluiten zodat we ook één gezin worden, al is het een erg groot gezin waar een ieder zijn eigen zorgen het meest voelt, we ervan maken wat er van te maken is. Er is wel wat van te maken als we niet aan onze zorgen van het heden denken, maar ons nog richten op de toekomst. Want het hart springt open als men in de toekomst ziet en zich dan die feestdagen zien in de kring die ons zo dierbaar is. Vrouwke, ik ben ervan overtuigd dat die dagen komen. Er is niets of niemand die me die overtuiging kan ontnemen. En die overtuiging maakt dat ik ondanks het heden, blij kan zijn. Ik heb de brief van jou en Fokko ontvangen. Jullie waren dus ook laat thuis. Lieveling wat het pakje van de Sint en Zwart Pietje betreft was ik zeer tevreden. Dat is eerlijk gemeend hoor. Ik heb er lekker van gesmikkeld en op het ogenblik zit ik weer een van die lekkere sigaren te roken Nee, ze zijn nog steeds niet op want het duurt weer lang voor ik ze weer krijg, dus ben ik er zuinig mee. Heb dus geen zorgen dat ik niet tevreden was. [….] Vrouwke ik heb een verzoek aan de directeur gericht of je in plaats van de 13de januari de 6de mag komen en of je dat boek dan mee mag nemen. Het bezoek op de 6de januari is toegestaan, maar voor dat boek zijn voorwaarden gesteld. Het is namelijk zo dat het voor ik het hier krijg gecontroleerd wordt. Staan er nu platen of reprodukties van naaktfiguren in, dan wordt het niet toegelaten en sturen ze het terug. Ja, er wordt hier goed op me gepast hoor. Dus het is het beste als je het zelf gaat kopen en het voor die tijd controleert, want het zou zonde zijn van het geld als je het voor niets kocht. Maar als het geschikt is voor het kind van bijna 34 jaar, kom dan op de 6de januari want voor die datum is toestemming gegeven.”

Op de tweede kerstdag zal Van der Neut samen met nog andere oorlogsmisdadigers ontsnappen uit de gevangenis van Breda. In de laatste brief die hij haar schrijft, komt daar natuurlijk niets van aan het licht. Als hij het al geweten heeft dat hij zou ontsnappen, dan is het verhaaltje over het boek en het bezoek van zijn geliefde op de zesde januari van het nieuwe jaar een afleidingsmanoeuvre en zou het aardig zijn om na te gaan in de correspondentie van de andere gevangenen of zij dit ook hebben gedaan. Dat zou dan de censuur in de gevangenis gerust hebben gesteld.

Op haar sterfbed zei Erika dat Van der Neut ‘de enige man in haar leven is geweest van wie ze hield.’ Volgens haar zoon Fokko heeft hij na zijn vlucht nooit meer iets van zich laten horen.

Het lijkt erop alsof Willem van der Neut ook nooit meer in Nederland is geweest. Maar dat wordt tegengesproken in een artikel van Ben Herbergs, waarin deze journalist de buurt bezoekt waarin het gezin Van der Neut heeft gewoond. Bij het spoorwachtershuisje, waar de vader van Willem altijd had gewerkt, heeft iemand meermalen een lichtblauwe auto met een Duits kenteken zien staan. Een kenteken uit Uslar, waar Van der Neut een tijd heeft verbleven. Een van zijn zusters die nog in de oude buurt woont, smakt de deur dicht voor de journalist. Het praatje gaat rond dat Willem vaak bij haar en haar man komt. Ze kwalificeert het als onzin.

Een van de geïnterviewden legt de schuld min of meer bij de moeder van Willem van der Neut die een felle NSB-ster was. Hij vertelt dat deze vrouw in het Utrechtse Wilhelminapark de vrouw van Mussert op de been heeft geholpen toen deze struikelde. De moeder van Willem is daarna in het gezin van Mussert jarenlang werkster geweest en zo werd ze fanatiek pro-NSB.

“En thuis werd dat op de kinderen overgedragen. Wim is daar het duidelijkste slachtoffer van geworden. Hij heeft dingen gedaan die-ie nog niet kan overzien. Dingen die-ie thuis met de paplepel ingegoten kreeg. En al die lui die nu zeggen dat mijn vader tenminste zo’n goeierd was: nou, vader is voor mij laf geweest. Hij verschool zich altijd achter de brede rug van moeder, letterlijk, want ze was een dik mens. Hij had moeten optreden, haar als man en baas thuis daarvan af moeten houden. Hij heeft het niet gedaan en hoewel ik weet dat hij beslist tegen was, heeft hij moeder maar haar gang laten gaan. In die overheersende positie van ma zijn we bijna allemaal te gronde gegaan.’

Bronnen: NIOD-archief 517 Erika Lüschen, inv.nr. 7: Stukken over de processen tegen Erika Lüschen en Willem van der Neut (1937) 1946-1952; inv.nrs 8 t/m 13: brieven van Willem van der Neut aan Erika Lüschen, 1946-1952

Na zijn ontsnapping week Willem van der Neut uit naar Duitsland. Een halfjaar later werd hij in de buurt van de Duitse plaats Ulstar gearresteerd. Dit nadat de Nederlandse politie een brief van hem aan zijn moeder had onderschept. Enige tijd later werd hij vrijgelaten. Van der Neut leefde hierna verder in Duitsland onder de schuilnaam Karl-Heinz Braun en overleed naar verluidt in 1983.

Ook interessant: Kampbeul Josef Kotalla verwierf aanzien door geweld
…of: ‘Commandant Kamp Amersfoort ontspoorde volledig’
Boek: Voor verraders zou geen plaats zijn…

Cees van Hoore werkte als journalist voor De Tijd, Leidsch Dagblad en Haarlems Dagblad. Hij publiceerde een aantal gedichtenbundels en proza bij diverse uitgeverijen. Zijn werk is vertaald in het Duits en het Engels. Zijn lijfspreuk: 'Frappez toujours.'

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×