Enkele jaren geleden bezocht ik het Gallo-Romeins museum in Tongeren. Er was een tentoonstelling gewijd aan de dodecaëder, een voorwerp dat me sindsdien niet meer heeft losgelaten. Dit kleine maar bijzondere object is zeer specifiek van vorm, wordt regelmatig gevonden (er zijn meer dan honderd exemplaren bekend, waarvan er drie in Nederland werden gevonden) maar de functie van het voorwerp is nog altijd een groot mysterie.
Van veel archeologische voorwerpen hebben we wel een indicatie van wat het zou kunnen zijn. De vondstlocatie, het lijken van het voorwerp op een huidig voorwerp, afbeeldingen van het voorwerp op vroege schilderijen/beelden, beschrijvingen van voorwerpen in boeken uit die tijd, het uitproberen van een replica, onderzoek naar eventuele oude gebruikssporen; dit alles geeft archeologen een sterk vermoeden of bewijs waarvoor of bij welke activiteiten bepaalde voorwerpen gebruikt moeten zijn. De dodecaëder is hierbij een uitzondering.
De naam dodecaëder refereert naar de vorm van het object, een figuur met twaalf vijfhoekige vlakken van gelijke afmetingen, samen vormen ze een bol. De grootte van dodecaëders verschilt per exemplaar, de kleinste is 4 centimeter en de grootste 8,5 centimeter. De voorwerpen zijn gemaakt van brons, de binnenzijde is hol en in het centrum van de vijfhoekige plaatjes bevindt zich een gat, in de meeste gevallen van verschillende afmetingen. Dodecaëders zijn versierd met bolletjes op de hoekpunten, daarnaast hebben de meeste een versiering van inkepingen: groeven om de openingen en cirkels of astronomische symbolen in de hoeken van de vlakken.
De voorwerpen zijn vervaardigd door middel van de zogenaamde ‘verloren was techniek’. Bij deze techniek dient een model van was gemaakt te worden. Dit model wordt vervolgens met klei omhuld waarbij giet en ontluchtingskanalen vrij gehouden worden. De klei wordt gebakken, door de warmte smelt de was en druipt zij uit de mal. De ontstane holte wordt gevuld met vloeibaar brons. Wanneer het brons gehard is, wordt de klei kapot geslagen en houdt men het voorwerp in brons over. De bolletjes op de hoeken van de dodecaëder worden na dit proces op het voorwerp geplaatst.
Dodecaëders worden gedateerd in de Romeinse tijd. Ze worden in een groot gebied aangetroffen: Groot-Brittannië, België, Nederland (Hartwerd (Fr.), Elst (Gd.) en een fragment in de Waal bij Nijmegen), Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en Joegoslavië. Het gebied waar de voorwerpen gevonden worden lag in het noorden van het Romeinse rijk. In de kern van het rijk (rond de Middellandse Zee) zijn geen dodecaëders gevonden. Het vondstgebied komt overeen met het Keltische gebied. Waarschijnlijk ligt de oorsprong dan ook bij dit volk. Dit gegeven geeft echter nog geen inzicht in het gebruik van de dodecaëder.
Functie
Zoals eerder genoemd kan het gebruik van archeologische vondsten op verschillende manieren achterhaald worden. Maar bij de dodecaëder vallen de meeste methodes af: er zijn geen afbeeldingen bekend waarop, noch geschriften waarin de dodecaëders beschreven worden. Ze worden op uiteenlopende locaties aangetroffen en gebruikssporenonderzoek wordt lastig omdat zij erg kleine raakvlakken hebben. De enige optie die nu nog resteert, is het bedenken van gebruiken en deze gebruiken vervolgens testen met behulp van een replica.
Er bestaan veel hypotheses over het gebruik van de dodecaëder. Veel van die hypotheses worden geopperd maar niet getest, blijkens de vele onmogelijke theorieën. Daarnaast worden veel theorieën getest op een enkel exemplaar en wordt er vervolgens geen rekening gehouden met het feit dat er heel veel verschillende soorten dodecaëders zijn. Over het algemeen kunnen we de geopperde theorieën in drie groepen verdelen:
- Voorwerp met een praktische functie. Voorbeelden binnen deze categorie zijn kaarsenhouders, scepterknoppen, wapenknotsen, dobbelstenen, kinderspeeltjes en meetinstrumenten voor allerlei dingen.
- Voorwerp met een religieuze, magische of goddelijke functie. Deze theorieën vinden hun basis in de Griekse oudheid. Plato (427-347 v.Chr.) koppelde de vijf geometrische figuren aan elementen: piramide staat voor vuur, kubus voor aarde, octaëder (een achtvlak) voor lucht, icosaëder (twintigvlak) voor water en de dodecaëder voor ether. Ether is een stof dat al het andere doordingt en daarom met het universum wordt geassocieerd. De dodecaëder zou hiervoor een symbool zijn en op die manier symbool staan voor de heilige geometrie (daarbij gaat men er van uit dat alles – van bloem, tot lichaam en universum – op dezelfde manier is opgebouwd).
- De meest doordachte theorie (van G.M.C. Wagemans) ziet de dodecaëder als astronomisch meetinstrument, waarmee op basis van de stand van de zon op het hoogste punt van de dag de exacte zaaidatum voor wintergraan bepaalt kan worden. Het voorwerp moet dan op een plat oppervlakte geplaatst worden in een bepaalde verhouding tot de zon, zodat het zonlicht door twee gaten van het voorwerp schijnt en er wel of niet een lichtvlak op het onderliggende oppervlakte verschijnt. Het voorwerp wordt vervolgens gedraaid zodat het licht door een ander vlak schijnt, dit wordt voor alle twintig vlakken gedaan. Het verschijnen van een lichtvlek verschilt per grootte van het gat en per dag. Hoe dichter we bij de exacte zaaidatum komen des te vaker schijnt de lichtvlek door gaten. De perfecte zaaidatum is dan ook de dag waarop de lichtvlek bij alle metingen zichtbaar is.
De theorie van G.M.C. Wagemans is mogelijk, maar toch kan ik deze theorie niet vol enthousiasme aannemen. Het is namelijk een vrij ingewikkelde manier om te bepalen wanneer de exacte zaaidatum is. Hoe is die kennis over zo’n groot gebied verspreid geraakt? De foutmarge is bovendien erg groot, wanneer het oppervlakte niet waterpas is of het voorwerp niet perfect ten opzichte van de zon staat, ontstaat al een verkeerde meting. Tegenwoordig is het al een hele onderneming om de perfecte locatie te vinden om het voorwerp te testen. Er zou dan een waterpas, een horloge en een kompas meegenomen moeten worden om een goed oppervlakte, de juiste stand van het voorwerp te vinden en de juiste tijd te bepalen. In de Romeinse tijd was dit zelfs nog veel lastiger (en misschien wel onmogelijk) te bewerkstelligen.