Na de Wapenstilstand op 11 november 1918 wordt er in België nog een oorlog uitgevochten. Gedurende vele jaren legt de Belgische staat beslag op bezittingen van personen en instellingen met een, tijdens de oorlog, ‘vijandelijke nationaliteit’. Monika Triest en Guido Van Poucke, auteurs van het onlangs verschenen boek De oorlog na de Groote Oorlog, vonden in de archieven tientallen, schrijnende voorbeelden van burgers die have en goed verliezen in een onduidelijke arbitraire nationaliteitenkwestie.
Wat ons betreft, wij zijn Belgen in hart en ziel
Na de bevrijding van de Schelde in 1863 vestigt zich onder meer in Antwerpen een omvangrijke groep Duitsers. Het zijn ondernemers, reders en bankiers met talent en inzicht die zich samen met het stadsbestuur inzetten voor de ontwikkeling van de haven. Een succesverhaal (een doorn in het oog van sommige Antwerpse concurrenten) dat hen tegen het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog tot rijke burgers maakt met een schat aan sociale netwerken, vaak ondersteund door een nuttige huwelijkspolitiek. De Duitse kolonie, met betekenisvolle namen als von Bary, Osterrieth, von Mallinckrodt, Kreglinger of Strasser, verbaast de Antwerpenaren zowel met haar industriële durf en haar riante woningen als met haar sociale projecten. Duitsers die zich Belg voelen maar daarnaast hun Duitse identiteit en cultuur, hun Deutschtum blijven koesteren. In één familie zijn Duitsers, genaturaliseerde Belgen of geboren Belgen terug te vinden. Nationaliteit en het registreren ervan is dan ook geen thema om wakker van te liggen. Tot augustus 1914 en al helemaal na de oorlog.
Vijandelijke onderdanen
Op 10 november 1918 – een dag voor de Wapenstilstand – verschijnt een Koninklijk Besluit en op 23 november 1921 wordt de wet op de sekwestratie en de vereffening van de goederen der Duitse onderhorigen goedgekeurd. De jacht op de als Belgen vermomde Duitsers én hun bezittingen kon beginnen. Er is hier geen sprake van collaboratie of misdaad. Breekpunt is het al dan niet terecht, hebben van de Belgische nationaliteit;
‘de bewijslast voor de inbeslagname was de nationaliteit van een vermoedelijke vijand’.
De Nederlandse Limburger Koerier schrijft begin 1922:
‘…dat die maatregel noch volgens het recht noch volgens de zedenleer te rechtvaardigen is’.
Het geld dat de dwangbeheerders door verkoop van inbeslaggenomen goederen binnenhalen, moet België en de Belgen compenseren voor de oorlogsschade. Het archiefonderzoek van Monika Triest en Guido Van Poucke legt jaren van procedures bloot, geïnfecteerd door financiële willekeur en terreur. Er volgen strenge straffen voor de familieleden of het personeel van de ‘onbetrouwbare’ Duitsers. Worden uitsluitend welgestelde burgers – bij hen is tenslotte het meest te halen – slachtoffer van het sekwestergeweld? Neen. Hartverscheurend zijn de ervaringen van gewone mensen voor wie, door een niet aflatende druk van het sekwester, het hele familieleven overhoop wordt gegooid en nooit meer op het juiste spoor geraakt. Blijkt een beslag onterecht dan laat een schadevergoeding jaren op zich wachten. Hieronder zitten ook duidelijk de klassenverschillen verborgen. Wie kapitaalkrachtig is en stevige relaties onderhoudt met financiële instellingen kan met meer geduld en juridische steun procederen… de minderbedeelden kunnen dat niet.
Vijandelijke belangen
En dan volgt een onwaarschijnlijke, al te vaak surrealistische lijst van ‘vijandelijke goederen’ waarop beslag gelegd kan worden. Bij de verkoop van gebouwen, bossen of schepen kun je je nog iets voorstellen. Maar wat levert het decennialange gevecht om tot puin vervallen villa’s op? Of wat te denken van de vereffening van een klooster omdat één zuster van Duitse afkomst is? Hoewel er in 1929 een nieuwe wet betreffende de vereffening van de oorlogssekwestraties wordt aangenomen, blijven sommige dossiers aanslepen tot de jaren 50, tot na de Tweede Wereldoorlog. Door het administratieve gehakketak gaat veel tijd verloren en zijn het vooral de sekwesterheren die riante honoraria binnenhalen.
Etnische zuivering, ontspoord nationalisme, mensenrechten… daarover gaan deze weinig fraaie bladzijden uit de Belgische geschiedenis. Twee vooraanstaande intellectuelen Prof. Emeritus Etienne Vermeersch en meester Jos Vander Velpen omkaderen het boek. ‘Hoe kan het rechtsgevoel zo verregaand ontsporen?’ vraagt de filosoof zich af. Terwijl de voorzitter van de Liga voor Mensenrechten naar de toekomst kijkt van een
‘wereld waarin grenzen er minder toe doen, (… en) er nochtans steeds meer mensen zijn die zich verbonden weten met een ander land dan dat waar zij wonen’.
Niet het verleden is daarbij doorslaggevend, de vraag in hoeverre dit door Monika Triest en Guido Van Poucke onderbelichte facet zich ook in de toekomst opnieuw kan voordoen in onze gediversifieerde samenleving, is dat wel. Ook dat hoort bij het herdenken van de Eerste Wereldoorlog.
Boek: De oorlog na de Groote Oorlog – Monika Triest & Guido Van Poucke