Het Nederlandse Pal-V ontwikkelt een vliegende auto die al bijna klaar is voor gebruik. Al in 1914 ontwikkelde de ANWB een plan om wegwijzers aan te leggen, die vanaf grote hoogte waren te zien voor piloten van vliegende auto’s.
Het idee om een vliegende auto te maken spreekt uitvinders en avonturiers al lang aan. In het Rotterdamsch Nieuwsblad van 1 februari 1923 bijvoorbeeld stond een foto van de Amerikaan William W. Bradford in een combinatie van auto en vliegtuig – meer dan negentig jaar geleden! Het voertuig was volgens de krant vooral geschikt voor slechte wegen en haalde snelheden van veertig kilometer per uur op de weg en 120 in de lucht. Of dit object inderdaad ooit in de lucht is geweest en zonder ongelukken terugkeerde op aarde, is onbekend.
Enkele jaren later kwam er vanuit het Duitse Darmstadt een nieuwe melding. ‘Deze vliegende auto heeft naast een licht zeilvliegtuig een autotechnisch rijtoestel voor het straatverkeer,’ aldus de Sumatra Post van 24 november 1925.
De tijd was er dan ook helemaal rijp voor, meenden enkele Franse aeronautische deskundigen. ‘Reeds zijn eenige firma’s bezig een ontwerp te maken voor een eenvoudige auto-vliegmachine,’ schreef het Algemeen Handelsblad op 3 februari 1927.
Natuurlijk verliep niet alles volgens wens, maar viel hier en daar zo’n toestel naar beneden met fatale afloop. In 1932 bijvoorbeeld verongelukte een vliegauto, die ze in die tijd trouwens een Zeppelin-auto noemden. Hierbij vielen twee doden en een zwaargewonde. Even voor de goede orde: in diezelfde tijd reed ook de Maybach Zeppelin over de Europese autowegen, maar die bleef gewoon op de weg. Die moeten dus niet met elkaar worden verward.
Video: The World’s First Flying Car
ANWB-paddenstoelen voor luchtauto’s
Als iedereen met zijn auto stukjes zou gaan vliegen, moest er natuurlijk wel iets worden geregeld. De A.N.W.B. meende een eeuw geleden daarom dat er wegwijzers moesten komen voor het luchttoerisme, zodat de vliegautobestuurder wist naar welke kant hij moest sturen als hij naar Arnhem wilde – een soort ANWB-paddenstoelen voor in de lucht.
Op 27 maart 1914 was hierover in Den Haag overleg tussen luchtvaartorganisaties, het Departement van Oorlog, de ANWB en de Nederlandsche Vereniging van Gasfabrikanten. Die laatste organisatie vervulde een sleutelrol in de beluchtwijzering door op daken van gasfabrieken richtingspijlen te plaatsen. In Deventer was zo’n wegwijssysteem al aangelegd op een gasfabriek om te testen of het werkte. En inderdaad bleek het vanaf een hoogte van 1200 meter tot 3000 meter uitstekend zichtbaar te zijn.
Vliegende fietsen
De mensheid kent ook creatieve geesten die werkten aan een vliegende fiets. De droom is een voertuig, dat louter op menselijke kracht het luchtruim kon kiezen, dus zonder motor. Leuk bedacht, stond in 1912 in De Kampioen, het blad van de A.N.W.B., maar technisch onmogelijk. Zo’n fiets zou namelijk 75 kilo wegen en er is geen mens die genoeg paardenkracht kan produceren om daarmee de aarde te verlaten.
Nou en? Echte uitvinders laten zich niet stoppen door het huisblad van de A.N.W.B. En dus stond er op 13 juni 1903 doodleuk een bericht in het Nieuwsblad van Friesland over een Amerikaan, die zei dat hij aan een luchtfiets werkte.
‘Hij is van meening, dat het te druk wordt op de wegen met al die fietsen en automobiels, zoodat er voor gewone rijtuigen en voetgangers haast geen plaats meer openblijft.’
Druk op de weg in 1903? Dan is het maar goed dat die man nooit het verkeer van vandaag heeft meegemaakt. Hoe dan ook:
‘’t Idee is Amerikaansch genoeg om het nog eens in werkelijkheid te zien.’
Nog diezelfde week werkte een Nederlander dit plan verder uit, want Louis Goossens had zijn fiets in Amsterdam onder een luchtballon gehangen voor een ritje door de lucht op duizend meter hoogte. Helaas mislukte het plan, want na een val brak hij op twee plaatsen zijn linkerbeen.
De ontwikkeling hield hierbij niet op, want in 1913 stond er een foto in de krant van een geslaagde poging van de Fransman Paul Didier met zijn vliegfiets. Hij zweefde vijf meter ver op een hoogte van twintig centimeter en kreeg daarvoor de Peugot-prijs van 2000 francs. Een jaar eerder was hij er ook al in geslaagd om met zijn fiets een stukje te vliegen.
Op 14 juli – jawel – 1921 slaagde landgenoot Gabriel Poulain er in om met zijn fiets een afstand van 11 meter 70 te vliegen op een hoogte van zeventig centimeter. Hiervoor ontving hij 10.000 francs. Langere stukken werden nog niet overbrugd, maar het begin was gelegd. Van deze geslaagde poging is trouwens filmbeeld:
Een Fokker-luchtfiets
In 1928 bemoeide zich weer een Nederlander met de ontwikkeling van de vliegende fietsen. De Amsterdammer G.A. Hut maakte met de KLM een afspraak om enkele proeven te nemen op Schiphol. Om aandacht en steun (het liefst financieel) te vragen reed Hut in juni door Amsterdam, en in juli door Rotterdam – over de grond trouwens. Dat was echter al heel interessant, aldus de Rotterdamsch nieuwsblad van 24 juli 1928. ‘Heden reed door de stad een zonderling voertuig. Men zou het op ’t oog voor een transportfiets gehouden hebben, ware het niet, dat er voor aan de kist, die er dan als de bergplaats voor te vervoeren goederen uitziet, een houten schroef is aangebracht, die volkomen overeenkomt met de schroef van een vliegmachine.’
Van deze Hut is daarna niets meer vernomen – in ieder geval verscheen zijn naam niet meer in de kranten. Twee jaar later werd er in Bussum een nieuwe poging ondernomen door twee broers met de ideale achternaam: Fokker.
Ook deze keer werd er niets meer vernomen van deze luchtfietsers. Pure luchtfietserij, dus.
Eerder gepubliceerd op NPO Geschiedenis